Door Marc van Oostendorp
Dat we van onze gesprekspartners normaliter een zekere precisie verlangen, valt gemakkelijk aan te tonen. Neem nu de volgende zinnen (die ik vertaal uit dit artikel).
- Een zon schijnt.
- Al Jans ouders zijn aanwezig op de ouderavond.
- Jan gelooft dat Parijs in Frankrijk ligt.
Alle drie deze zinnen zijn vreemd. Ze lijken te veronderstellen dat we in een wereld leven waarin meer dan één zon is, waarin ieder kind desgewenst hordes ouders naar ouderavonden kan afvaardigen en waarin er twijfel mogelijk is over de vraag waar Parijs precies ligt.
Maar waarom?
Aantal zonnen
Strikt genomen zijn alle zinnen ook in onze wereld waar. Wanneer de zon schijnt, schijnt onmiskenbaar ook een zon; als iemand twee ouders heeft en ze verschijnen allebei, zijn ze allemaal aanwezig; als iemand bepaalde algemeen gangbare topografische kennis heeft, gelooft hij ook dat die kennis waar is.
En toch is het raar als iemand die dingen zegt, en roept het meteen een wereld van science fiction op. Waar ligt dat aan? Het lijkt erop dat mensen geneigd zijn om zo precies mogelijk te zijn, en dat ook verwachten van hun gesprekspartners. Wanneer iemand zegt dat een zon schijnt terwijl ze net zo goed de zon had kunnen zeggen, vermoed je dat er een reden is voor deze keuze. En dus betekent een zon schijnt dat het aantal zonnen kennelijk recent is gegroeid.
Tussenstadium
De zon is preciezer dan een zon omdat de uitdrukking met de in minder werelden kan worden gebruikt. Altijd als de zon er is, is er ook een zon, maar het omgekeerde is niet noodzakelijkerwijs het geval. Precies daarom zijn we geneigd om een zon alleen te gebruiken als er redenen zijn waarom je het niet over de zon kunt hebben. Dus impliceert een zon schijnt dat er meer dan één zon is.
Het doet denken aan een zin waar ik zes jaar geleden al eens over schreef: “ik heb de helft van de appeltaart opgegeten”. Als je dat zegt tegen je huisgenoot, en die ontdekt dat je de hele appeltaart hebt opgegeten, wordt hij terecht kwaad. Terwijl het strikt genomen juist is: als je de hele taart hebt verorberd, heb je ook de helft ervan soldaat gemaakt.
In dat geval gebruik je juist een vorm die te grote precisie suggereert. Wie over een halve appeltaart hoort spreken, mag ervan uitgaan dat er iets belangrijks is aan die helft. Wanneer die 50% zomaar een tussenstadium blijken te zijn geweest, krijg je chagrijn. Er is niks nieuws onder een zon.
Rob Duijf zegt
Jan zou natuurlijk een kind van gescheiden ouders kunnen zijn, die beiden zijn hertrouwd. Jan verblijft dan eens bij zijn vader en zijn nieuwe partner, dan weer bij zijn moeder en haar nieuwe partner. Ze zijn allemaal heel betrokken bij Jans’ schoolresultaten en zijn dus allen aanwezig op de ouderavond… 😉
Marc van Oostendorp zegt
Het is inderdaad mogelijk dat iemand zo’n zin zegt, maar de kwestie is dat hij dan dit soort scenario’s oproept.
Harry Reintjes zegt
“Jan sloeg Piet” of “Die organisatie heeft de regering al ingelicht”. Wie sloeg wie? Wie heeft wie ingelicht? Inversies? In communicatietheorieën wordt het gebruik van de lijdende vorm afgeraden, maar in deze gevallen zorgt die juist voor precisie.
Bas Levering zegt
Het communicatiefenomeen, waarop hier wordt geduid, is uitputtend beschreven door de Britse filosoof H.P Grice (1913 – 1988) in zijn Theorie of (conversational) implicature. (An implicature is something the speaker suggests or implies with an utterance, even though it is not literally expressed). Op Wikipedia is er voldoende over te vinden.