Rembrandt van Rijn
Een pad in raggen van bont
waar ooit de gouden mot in zat,
vraagt hij zich af of hij
(die het goudstiksel van Artemisia’s jurk
vereenvoudigde tot een okeren streep)
het licht heeft ontdekt.
(Hij, die elk gezicht bij het ei begon.)
De geur van verf vergiftigt.
Als een pad tracht hij te bijten,
naar die zon die niet zou tanen,
naar die kwarts die niet zou barsten,
naar dat schuim op de oogleden toen zij, toen zij
‘Geef mij je hand’, vraagt hij
en hapt er in als een pad
en zegt: ‘Ah, toen zij, toen zij, —
toen Saskia op mijn stengel zat.’
Hugo Claus (1929-2008)
uit: Figuratief (1973)
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter