Eros (IV)
Wij gingen langs de Leie en spraken stil;
de winden woeien onze wangen kil,
diep uit het water scheen de matte maan,
wij voelden de avond aan ons zijde gaan.
Ons woorden ruischten vol geheimen zin;
wij drongen dicht bijeen en veinsden min.
’t Was koud. Wij gingen traag, zeer traag, gearmd.
Toen heeft uw warme mond mijn mond gewarmd.
Maar laat, in ’t diepste van dien kouden nacht,
wijl ‘k moe en eenzaam doolde en treurig dacht,
is door mijn hart een oude smart gegaan.
‘k Heb schreiend voor een zwarte vaart gestaan.
Verleden min, verleden droefenis
heb ik geleden in gedachtenis.
Maurice Roelants (1895-1966)
uit: Het verzaken (1937)
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter