Soms kan politiek pragmatisme leiden tot een nieuw geleerd handboek. Ik geloof dat dit aan de hand is met Nedersaksisch in een notendop dat vandaag verschijnt. Het Nedersaksisch is eigenlijk niet een goed afgebakend begrip en wetenschappelijk maar heel beperkt bruikbaar. Dat geleerden er nu boeken over schrijven, hebben we geloof ik vooral te danken aan Johan Remkes en Henk Kamp.
Die twee politici zetten zich in de jaren negentig in voor de politieke erkenning van dat ‘Nedersaksisch’, als de ’taal’ die gesproken zou worden in de noord-oostelijke provincies van Nederland, ruwweg in de driehoek Groningen-De Veluwe-De Achterhoek. Die erkenning kwam er, al betekende dat tot frustratie van de activisten nog steeds niet dat de Nederlandse overheid ook geld wilde uitgeven aan deze ’taal’.
De taal bestaat vooral uit een verzameling dialecten. De activisten beweren dat deze anders zijn dan het Nederlands en bovendien veel met elkaar gemeen hebben. Ze zouden allemaal afkomstig zijn van het Oudsaksisch. Maar wetenschappelijk is dan de vraag: waarom zou je deze dialecten samennemen en de in Duitsland, of zelfs in Engeland (Angelsaksen, weet u wel) gesproken dialecten eruit laten. Het antwoord op deze vraag is: omdat dit gaat om ‘Saksische’ dialecten die in Nederland gesproken worden.
Self-fulfilling prophecy
Het hinken op twee gedachten zit al in de naam van de taal: Neder verwijst naar de door de toevallige internationale politiek bepaalde landsgrenzen, Saksisch naar een mythe van oeroude wortels die over die grenzen heen reiken. Dat het verhaal over die duidelijke afbakening van Germaanse stammen al lang achterhaald is, dat het Nedersaksisch minstens even Nederlands is als Saksisch, dat alles moet je even vergeten.
Politiek was het een handige zet: je kon zo een groep dialecten gezamenlijk laten optrekken en zo iets bereiken wat het Drents of het Sallands op hun eentje nooit was gelukt. Maar het is de vraag of dit dan ook wetenschappelijk meteen wat moet betekenen.
Nu kun je zeggen dat iedere taal willekeurig is afgebakend. Dat dit weblog Neerlandistiek heet en niet Germanistiek is óók maar het gevolg van allerlei politieke ontwikkelingen die er toe hebben geleid dat de Lage Landen niet bij het Duitse rijk zijn ingelijfd. Dat waren politieke ontwikkelingen die niet taalkundig bepaald waren. Alleen is de fictie van het Nederlands in de loop van de tijd een eigen leven gaan leiden. Doordat allerlei mensen zijn gaan geloven dat het Nederlands een aparte taal was, zijn ze grammatica’s en woordenboeken gaan schrijven, hebben ze elkaar ‘standaard-Nederlands’ aangeleerd, en is er het idee ontstaan dat er een Nederlands bestaat. Mutatis mutandis geldt dit in Nederland verder alleen voor het Fries.
En zo is iedere taal een self-fulfilling prophecy. Als genoeg mensen erin geloven, bestaat het.
Onbruikbaar
Als je echter één conclusie kunt trekken uit het vandaag te verschijnen handboek Nedersaksisch in een notendop, is het dat er behalve de politiek activisten weinig mensen zijn die geloven in de fictie van het Nedersaksisch. Het hele boek door wordt er steeds weer onderscheid gemaakt tussen het Gronings, het Drents, het Stellingwerfs, het Veluws, enzovoort, of het nu gaat om de grammatica of om de ‘letterkunde’. Met name als het gaat om het laatste onderwerp is tamelijk evident dat er helemaal geen Nedersaksische literatuur bestaat: er zijn alleen mensen die in hun eigen dialect schrijven, maar die heb je overal elders ook, en het is helemaal niet duidelijk dat een dialectschrijver uit de Achterhoek zich nu meer aantrekt van wat er in Twente gebeurt dan wat er in Noord-Limburg gebeurt.
Het misverstand doortrekt het hele handboek, en wordt in zekere zin nog versterkt doordat de auteurs zich af en toe aangetrokken voelen tot een individualistische visie op het taalsysteem: een taal zit in het hoofd van de spreker. Ze worden daarom geacht om te spreken over ‘de spreker van het Nedersaksisch’, terwijl zo’n spreker in geen velden of wegen te bekennen is. Niemand beschouwt zichzelf als zodanig, zelfs vermoedelijk de activisten niet. (Wat dat betreft heeft die ándere erkende streektaal het makkelijker, want sprekers van het Limburgs bestaan wel, al zullen ze altijd zeggen dat ze specifiek het dialect van Sittard of Roermond spreken.)
Dat alles wil niet zeggen dat Nedersaksisch in een notendop onbruikbaar is. Het is door een vijftal heel bekende experts op het gebied van de noordoostelijke dialecten geschreven en je vindt hier dus van alles bij elkaar over de fonologie, de syntaxis, de plaatsnamen, de dialectdichters en wat er nog meer zoal speelt. Maar ongewild laat dit handboek toch eerst en vooral zien dat het Nedersaksisch een illusie is.
Henk Bloemhoff, Philomène Bloemhoff-de Bruijn, Jan Nijen Twilhaar, Henk Nijkeuter, Harrie Scholtmeijer. Nedersaksisch in een notendop. Inleiding in de Nedersaksische taal en literatuur. Assen: Van Gorcum, 2019. Bestelinformatie bij de uitgever.
Marcel Plaatsman zegt
Zelf ben ik ook geen fan van deze afbakening, omdat er met de andere Nederlandse dialecten zo’n duidelijk continuüm bestaat en wat dan Nedersaksisch heet aan Nedersaksisch, bij nader inzien ook in “Nederfrankische” dialecten wel voorkomt of heeft voorgekomen. Het Fries is al wel een iets ander verhaal omdat die taal wel een taalgrens heeft (je kunt uiteraard allerlei Friese invloeden aanwijzen in de omringende dialecten en omgekeerd, maar ze zijn geen continuüm), wat op zichzelf wel een boeiend gegeven is.
Tegelijk lijkt me het idee van Nedersaksisch wel iets meer dan een moderne fictie of een voortvloeisel uit de romantiek. De term “Neder-” in “Nedersaksisch” zal wel geen verwijzing naar Nederland zijn, eerder naar het Nederduits, en dan hebben we wel degelijk een oude schrijftaal met een rijke traditie voor ons, nu verdrongen door het Hoogduits of door het hedendaagse Nederlands. Dat Nederduits was ook de handelstaal die Deens, Zweeds en Noors blijvend beïnvloeden kon. Dat is meer dan waar veel andere dialecten op kunnen bogen, meer ook dan waar het Fries op terug kon grijpen toen dat in de 19e eeuw weer een echte schrijftaal werd (en bv. ook meer dan waar het Luxemburgs op terug kan grijpen, nu ook die taal standaardiseert). Die term benadrukt de historische en geografische reikwijdte van het dialect.
Voorvechters van het Nedersaksisch hoor je dan ook wel bepleiten dat hun dialect internationaal is, dat je er tot ver over de grens mee terecht kunt. Alleen lukt dat dus steeds minder naarmate die dialecten verdrongen worden door de nieuwe standaardtalen van de natiestaatjes. Het continuüm verdwijnt of is al verdwenen door het Hoogduits en het Standaardnederlands. Je kunt je verwijt zo wel omdraaien: het zijn juist de dialectsprekers, die terugverlangen naar dat continuüm en diversiteit omarmen, die de ons opgedrongen fictie van die eenvormige standaardtalen bestrijden.
Marc van Oostendorp zegt
Nee, dat ‘Neder’ verwijst in dit geval echt niet naar ‘Nederduits’; het boek behandelt bijvoorbeeld alleen dialecten die in Nederland worden gesproken. Als dat anders was geweest, was het misschien gelukt wat meer coherentie aan te brengen. Voor de oudere periode wordt ‘Heliand’ er wel bijgehaald, maar ik vind dat een beetje gezocht.
Marcel Plaatsman zegt
Dat is wel opmerkelijk ja, dat dit boek dit zo brengt! Wat ’n gek boek ook. Ik heb net de inleiding gelezen op de site van de uitgever en daar ben ik in zoverre van onder de indruk, dat het me beter lijkt dat ik de rest niet lees…
Hans Beukers zegt
Laat ik nu altijd gedacht hebben dat Nedersaksisch de taal is van Niedersachsen, een van de Duitse Länder met Hannover als hoofdstad. Mijn grootmoeder was afkomstig uit Westfalen, dat in een ander land ligt dan Nedersaksen. Zij sprak haar eigen dialect met de bewoners van Zuid-Salland en men kon elkaar prima verstaan.
Als er al sprake is van een Nedersaksisch taalgebied dan had een bespreking van de talen, die, ruwweg, tussen Zuiderzee/IJsselmeer en de Wezer worden gesproken meer voor de hand gelegen dan de keuze voor de begrenzing van het taalgebied bij de Dinkel.
Rob Alberts zegt
Lopend langs de Nederland-Duitse landgrens valt mij telkens weer op dat er geen taal barrière in de Oost-West richting is.
Hoewel van het Noorden naar het Zuiden lopend er wel degelijk taalverschillen zijn te beluisteren.
Dat dit gemiddelde westerling niet opvalt zegt genoeg over het verloren taalgevoel in Nederland.
Stille groet,
Ing Ro zegt
Ik hebbe ’t book geliek besteld, döt mij nij. Der bint feitelik twei of drei groepen dialekten dee a’j Neadersaksisch neumen könt: dee van ’t Noordduutse Niedersachsen (de name zeg ’t al) en ummestreaken, daor ’t Grönnigers ok onder valt, en de Westfaolse, daor as ’t Twents, Achterhooks en misschien ok Sallands, Veluus, Zuuddrents, allewal ie dee leste ok töt een eigen, darde groep, Westneadersaksisch, reaken können zolt, dee veule slimmer deur ’t Neaderlands beïnvlood is as dee andern. Veur mij is ’t NS van Noord-Duutsland echt een andere taal, misschien veur viefhonderd jaor terugge neet, mar nou dus wal. En ’t Grönnigers ok. Wieders heurt ’t Westveluus der sowieso neet bij, mar der is een vrij grote karn van Salland en Oost-Veluwe, Achterhook en Twente en Zuud-Drenthe en de Stellingwarven dee as een dudelik verwante groep dialecten vormt, dee a’k as onderdeel van mien taal zee, en dee dus geröst Neadersaksisch eneumd worden meugt. Angrenzende Neaderfrankische dialecten zoas ’t Liemers of Utrechts bint dudelik andere taal
Gerben Vos zegt
Een interessante ontwikkeling lijkt me wel Algemeyne Schryvwyse, een poging om tot een gemeenschappelijke spelling te komen voor alle Nedersaksische dialecten, zowel in Nederland als Duitsland. Als deze ooit onderwezen zou worden, zou dat misschien nog eens tot een gemeenschappelijke literatuur kunnen leiden. Voorlopig lijkt het zich echter nog in een beginstadium te bevinden.