Iemand kijkt gepast verheugd in ons managershorrorfeuilleton De verleden tijd van lijken
“Ik ben blij dat we op zo’n korte termijn bij elkaar kunnen komen”, zei Wouter tevreden. “Zoals jullie weten heb ik contact gelegd met een niet nader te noemen technische universiteit” – hij glimlachte geheimzinnig – “zo’n 150 kilometer hiervandaan. Er komen duistere tijden aan voor de algemene universiteiten en er gloort hoop van de technische. Tegelijkertijd kunnen die technische universiteiten de miljoenen niet allemaal uitgeven.”
Hij keek rond. Joop, de specialist in Middelnederlandse voegwoorden, niesde. “Een en een is twee,” zei Wouter. “Ik heb contact gelegd met onze vrienden de fietsenmakers”, zei hij. “En ze willen deze afdeling graag hebben.”
“Maar”, zei Marie, “ik heb weleens gehoord dat die universiteiten alleen maar in het Engels opereren. Wat hebben wij daar dan te zoeken?”
“De rector heeft mij persoonlijk verzekerd dat dit geen enkel probleem is. Integendeel. Men wil juist graag laten zien dat men vol zorg is voor de Nederlandse taal en cultuur, zonder dat dit teveel geld kost. Het aanstellen van een kleine vakgroep als de onze is daarvoor een uitgelezen mogelijkheid. We hebben geen dure apparatuur nodig en de meeste van onze salarissen zijn kennelijk relatief bescheiden.”
Hij legde even zijn arm op die van de huidige drager van de Arie de Jong Leerstoel, die deze langzaam terugtrok. “Ik heb al met Mirabella afgesproken dat ik onder deze condities graag terugkom als hoogleraar. We zullen dus met zijn tweeën aan het roer staan. Mijn nieuwe leerstoel wordt Neerlandistische Technologie.”
“Weet jij daar dan iets van?” vroeg Marie.
“Ik heb me er de laatste tijd behoorlijk in verdiept”, zei Wouter. “Het is interessante materie. Kunstmatige intelligentie en zo, maar dan toegepast op Rhijnvis Feith. Je kunt trouwens ook heel veel beginnen met voegwoorden, of met de oudere stadia van de neerlandistiek. We krijgen bovendien allemaal ruime onderzoekstijd, zo doen ze dat nu eenmaal bij de techneuten.”
“Maar moeten we dan verhuizen?” vroeg de boomlange promovenda Sophie. “Het leven in zo’n stad met allemaal van die bèta’s, dat lijkt me nou toch ook weer niet je dat, hoeveel onderzoekstijd we dan ook misschien mogen hebben. Een beetje cultureel leven is toch ook wel aardig.”
“Ah, je bent er met anderhalf uur”, zei Wouter. “Je kunt dus best op en neer gaan. Of een appartementje huren. Ook onze salarissen worden geconformeerd aan die van de rest van de staf. Heus, Van Rijn zal een Blessing in disguise blijken zijn.”
De leden van de vakgroep keken gepast verheugd. “Nou,” zei Sophie, “laten we de taart dan maar aansnijden.”
“Wacht even,” zei Marie. “Hoeveel colleges moeten we daar dan geven? Komt er daar een volledige opleiding Nederlands? Maar die kunnen we daar toch helemaal niet vullen? Hier huren we van alles in bij Taalwetenschap en Communicatie en Literatuurwetenschap, maar dat kan daar toch niet?”
“Nee”, zei Wouter. “Er komt geen eigen opleiding. We hoeven slechts weinig college te geven: ieder van ons een uur of vijf. En we hoeven dat niet echt voor te bereiden, het zal gaan om taalvaardigheidscolleges. En aangezien het fietsenmakers betreft, gaat het hier om colleges spelling, en het verschil tussen hen en hun en zo. Om die lui te helpen nog af en toe een brief te kunnen schrijven als ze zich onverhoopt blijvend in Nederland vestigen.”
Laat een reactie achter