Het beste taalkundige artikel dat ik dit jaar gelezen heb is Communication as commitment sharing: speech acts, implicatures, common ground van de Nijmeegse taalfilosoof Bart Geurts. Het verscheen onlangs in het tijdschrift Theoretical Linguistics, met commentaar van allerlei vakgenoten.
Geurts’ ambities zijn groots. In zijn artikel wil hij een nieuw antwoord formuleren op de vraag wat de basis is van menselijke communicatie in taal. Uit het onderzoek van de zogeheten pragmatici in de twintigste eeuw weten we dat iedere zin die we uitspreken een taaldaad is. Je verandert de wereld een klein beetje door iets te zeggen: wanneer ik sorry zeg, ben jij bijvoorbeeld niet meer kwaad op mij.
Maar wat zijn precies die taaldaden? Wat verander je nu precies aan de wereld met het uitspreken van een zin? Er zijn, zegt Geurts, twee manieren om die vraag te beantwoorden. De meeste onderzoekers gaan uit van een psychologische interpretatie. Als Koos tegen Kees zegt ‘ik zal vanavond afwassen’, dan spreekt Koos zijn intentie uit; en Kees weet daarna dus iets over wat er zich in Koos’ hoofd afspeelt.
Rommel
Geurts staat daarentegen een sociale interpretatie voor. Voor hem is iedere zin die we zeggen een minicontract: door iets te zeggen, verplicht je je tot iets. De basisbetekenis van iedere zin is, in zijn woorden, een verbintenis (commitment). Het gaat dus niet over iets wat zich in het hoofd van de spreker of de luisteraar afspeelt, maar over iets tussen mensen.
Die verbintenis ligt in een zin als ‘ik zal vanavond afwassen’ nogal voor de hand. Hoe zit het met andere soorten zinnen? Een stellende zin zoals ‘Sparta was een republiek’ verplicht de spreker voortaan zo te handelen alsof hij ook inderdaad gelooft dat Sparta een republiek is. Wanneer een ander een lijst met Griekse monarchieën opsomt en daarbij ook Sparta vermeldt, verwacht je bijvoorbeeld protest.
Het ingewikkeldst zit het bij verzoeken. Wat voor verplichtingen ga ik aan als ik tegen jou zeg: ‘ruim jij de rommel even op?’ Natuurlijk, ik word geacht je niet op alle mogelijke manieren te hinderen bij je opruimactiviteiten, en ik verbind me aan de redelijke verwachting dat ik het prettiger vind als de rommel inderdaad is opgeruimd, maar de belangrijkste verbintenis moet toch van jouw kant komen, mijn gesprekspartner.
Wederzijds contract
Om dit probleem op te lossen, wendt Geurts zich tot de theorie van common ground. Er heerst in de literatuur grote overeenstemming dat wie wil begrijpen hoe menselijke communicatie werkt moet begrijpen dat gesprekspartners voortdurend verwijzen naar allerlei kennis en opvattingen die ze delen. Ik zeg ‘het is groen’ en in de common ground staat dat we voor een stoplicht staan en mijn mededeling betekent dus waarschijnlijk dat we kunnen gaan rijden.
Geurts stelt voor deze common ground niet zozeer te zien als gedeelde kennis en opvattingen, maar als een gemeenschappelijk contract. Als ik zeg dat Sparta een republiek was, verbind ik mijzelf niet alleen aan alle consequenties van die mededeling, maar als jij me niet tegenspreekt, ga ik ervan uit dat jij er ook aan gebonden bent. En anders ben je op zijn minst gebonden aan het feit dat ik me eraan gebonden ben: jij wordt geacht er voortaan vanuit te gaan dat ik me gedraag als iemand die vindt dat Sparta een republiek was.
Als we met elkaar praten, bouwen we voort aan een zich almaar uitbreidende common ground, en in de ogen van Geurts is dat dus een zich almaar langer wordend wederzijds contract.
Vezels
Er zijn dan nog wel wat hulplijntjes nodig. Wanneer je mij hebt verteld dat Sparta een republiek is, lijkt dat op het eerste gezicht niet alleen consequenties te hebben voor ons gesprek, maar is dat een stukje informatie dat ik vervolgens de rest van mijn leven kan gebruiken, ook in contact met anderen. Het is, met andere woorden, iets waarvan je kunt zeggen dat ik het voortaan geloof, en of jij wel of niet in de buurt bent, doet er niet meer toe. Ook als jij dood bent, of een smerige verrader blijkt.
Geurts gaat er daarom vanuit dat we niet alleen verplichtingen aangaan met elkaar, maar ook met onszelf. Als jij in gesprek met mij de politieke structuur van Sparta ter sprake brengt, voegen we daarover het een en ander toe aan onze common ground, maar als ik een en ander ongeclausuleerd laat passeren, verplicht ik ook mezelf voor mezelf ertoe me voortaan zo te gedragen dat dit feit over Sparta recht wordt gedaan. Mijn gedachten en overtuigingen zijn in die zin dus een contract met mezelf. Als ik zeg dat ik wel zal afwassen, kun jij je plannen daarop afstemmen, maar ik ook.
Geurts geeft zelf toe dat zijn voorstel nogal extreem is. Alle psychologie (of in ieder geval het bewustzijn) wordt gereduceerd tot sociologie: de mens denkt in verbintenissen, ook als er geen ander is om je aan te verbinden. De mens is dus tot in zijn diepste vezels een sociaal wezen, altijd bezig om samen met anderen zijn toekomst te plannen. Het gaat misschien een beetje ver, maar het zou op zijn minst interessant zijn om te onderzoeken waar het dan precies té ver gaat.
AV DRepe (@kneistonie) zegt
Wie een leermomentje heeft en dat deelt, die communiceert het nieuwe verworvene. Dit is inpasbaar in Geurts’ theorie.
Dat is nog half de vraag wanneer iemand in het proces van de opbouw die taaldaad nodig heeft. (eigen waarneming)
Lucas zegt
Het valt me toch weer op hoe dicht gebieden als Speech Act Theory en Conversatieanalyse tegen elkaar aanliggen; beide geïnteresseerd in hoe taalhandelingen tot stand gebracht worden, en nu dus ook nog eens vanuit een niet-cognitief perspectief.
En toch ontmoeten ze elkaar vrijwel nooit. Ook nu niet. De analyse is natuurlijk anders—CA ziet het niet als verbintenissen, maar het idee dat communicatie en taal zuiver sociaal zijn is exact hetzelfde perspectief—maar het lijkt alsof we niet van elkaar willen leren. Zijn onze eilandjes dan echt zo verschillend? Is onze grensbewaking te goed? Of zijn er gewoon geen boten of bruggen en geen boten- of bruggenbouwers?
Marc van Oostendorp zegt
Ik ben op geen van beide gebieden een specialist, maar mij lijkt er in ieder geval een belangrijk verschil in methodologie.
Wat jij Speech Act Theory noemt, komt op een bepaalde manier voort uit de analytische (taal)filosofie; de gebruikte ‘data’ zijn vaak gedachte-experimenten en/of door de auteur zelf bedachte zinnen, zoals in het onderhavige geval. De claims zijn, zoals ook weer in dit geval, universeel. Als blijkt dat er 1 persoon die taalkundig normaal functioneert, terwijl je kunt aantonen dat het ‘commitment’-perspectief volledig ontbreekt, is de theorie in essentie weerlegt.
Mij lijkt CA meer bottom-up te werken: het primaire werk van een conversatie-analyticus is het analyseren van concrete gesprekken. Eventueel kunnen op basis daarvan generalisaties worden gemaakt met een verder strekkende geldigheid.
Vermoedelijk komt het dus toch weer neer op waar we het hier vaker over hebben gehad: de vraag wat je als ‘echte taaldata’ beschouwt.
Lucas zegt
Dat klopt, maar de overeenkomsten zijn vaak zo opvallend dat je op zijn minst wat publieke discussies verwacht. Nu doet men bijna of de ander niet bestaat.
In mijn proefschrift bespreek ik de perspectieven naast elkaar en probeer ik juist te beargumenteren dat ze veel van elkaar kunnen leren. Maar ja, welke gek leest er nou een proefschrift 😀
Marc van Oostendorp zegt
Ja, interessant. In een gezond vakgebied zou je zeggen dat het juist aardig is dat heel verschillende methoden convergeren op soortgelijke resultaten.
Lucas zegt
Ik was ooit bij een LOT zomerschool over Inquisitive Semantics; Prof van UC Santa Cruz vertelde bevindingen en framework die bijna letterlijk overeenkwamen met werk van CA prof uit UC Los Angeles. Ze had er nog nooit van gehoord. En vice versa.
Taalkunde en sociologie liggen denk ik gewoon te ver uit elkaar.
En de zoekmethoden; keywords zijn echt anders. Ik kwam laatste stomtoevallig een paper tegen uit 2001 dat letterlijk over een fenomeen ging waar ik onderzoek naar deed. Maar het kwam vanuit Computer-Supported Cooperative Work oid en het heette gewoon anders. Daar zoek je dan niet op.