Taal is de magie van alledag. Wij mensen doen iets dat voor zover bekend geen ander wezen in ons universum kan: we praten met elkaar, we zeggen voortdurend dingen die niemand ooit eerder heeft gezegd en die we toch doodnormaal vinden. Schrijf, zegt David Adger aan het begin van zijn nieuwe boek Language Unlimited, een zin die iets langer is dan een paar woorden, en google die zin. Vrijwel nooit zul je die zin ergens op het internet terugvinden.
Vrijwel iedere zin die we zeggen is uniek, en toch voelen de meeste zinnen die we tegen elkaar zeggen of op een weblog lezen helemaal niet zo nieuw of vreemd aan.
In zijn Language Unlimited zet Adger uiteen hoe syntactici ‘ons creatiefste vermogen’ proberen te ontrafelen. Het is een boek geworden voor een ‘breder publiek’, zoals dat heet, en wat mij betreft de beste poging die er ooit is gedaan om de taalkundige stroming waarbinnen Adger werkt – die van Noam Chomsky – uiteen te zetten. Het boek is heel leesbaar zonder ooit kinderachtig te worden, licht van toon zonder irritant grappig te zijn, en duidelijk over het standpunt van de auteur zonder in polemiek te vervallen.
Inbedden
Dat standpunt is: dat mensen in hun schijnbaar grenzeloze creativiteit op taalgebied – hun vermogen om steeds nieuwe zinnen te maken en te begrijpen – geholpen worden door een specifiek cognitief vermogen dat wij wel hebben en dieren niet; dat vermogen wordt wel ‘universele grammatica’ genoemd. Het staat tegenover de visie dat wij mensen dezelfde cognitieve vermogens hebben als dieren, alleen in veel grotere hoeveelheden.
Je zou zeggen dat zoiets een puur empirische vraag is, maar zo gemakkelijk ligt het niet, want probeer al die cognitieve vermogens maar eens uit elkaar te rafelen. Chomsky is in de loop van zijn lange loopbaan – hij is inmiddels 90 –, erop uitgekomen dat er eigenlijk maar één, uiterst simpele operatie, Voeg (Merge), is die het menselijk brein wel gebruikt en dieren niet: ruwweg dat van het inbedden van structuren in andere structuren. In de zin ‘Jan zegt dat de man zegt dat het regent’ zit de zin ‘het regent’ ingebed in een andere zin ‘de man zegt dat het regent’, die weer in nog een andere zin zit (‘Jan zegt dat de man zegt dat het regent’). Dit specifieke inbedden van structuren in structuren van hetzelfde type – in dit geval zinnen in zinnen heet recursie; het is slechts één voorbeeld van het inbedden van woorden en woordgroepen in andere woorden. In onze zin zit de woordgroep ‘de man’ natuurlijk ook in een aantal zinnen, terwijl ‘de man’ ook een eigen structuur heeft, die van lidwoord met zelfstandig naamwoord. (Ik heb een aantal jaar geleden een serietje blogposts gewijd aan Voeg.)
Klutsen
Het is ingewikkelde materie, maar Adger weet op een duidelijke manier een betrekkelijk groot aantal experimenten samen te vatten die laten zien dat er inderdaad iets bijzonders gebeurt wanneer de hersenen door Voeg gemaakte structuren maken. Tegelijkertijd laat hij zien dat de menselijke geest ook op andere manieren bijzonder geschikt lijkt voor taal: we herkennen bijvoorbeeld woorden gemakkelijker aan patronen van medeklinkers dan aan patronen van klinkers, terwijl andere patroonherkennende dieren geen verschil maken tussen klinkers en medeklinkers. Wat dat betreft trapt hij gelukkig niet in de valkuil dat Voeg alles is wat er over taal te zeggen valt.
Bovendien is met dit alles natuurlijk nog niet gezegd dat Voeg nu specifiek is voor taal. Er zijn ook hypothesen – bijvoorbeeld van de bioloog Tecumseh Fitch – dat we die neiging tot inbedden ook in andere vormen van menselijke cognitie terugvinden. Een voorbeeld is planning: om een taart te bakken moet ik eerst eieren klutsen, dan deze door het bakmeel mengen, enzovoort. Maar ieder van die stapjes bestaat weer uit deelstapjes (voor het klutsen moet je eerst een vork pakken, dan de eieren breken, enz.). En soms maak je zelfs een taart die bestaat uit andere taarten – en past dus recursie toe.
Is taal dus nu ‘ons creatiefste vermogen’ of maakt het gebruik van dat creatieve vermogen? Het is mij niet duidelijk hoe je die vraag moet beantwoorden. Wel laat Adger op een duidelijke en enthousiaste manier zien hoe het onderzoek er nu voorstaat, en daarmee hoeveel we in de loop van de afgelopen decennia te weten zijn gekomen over de structuur van menselijke zinnen. Geef dit boek aan je 17-jarige nichtje en zie hoe snel ze taalwetenschap gaat studeren.
David Adger. Language Unlimited. The Science Behind Our Most Creative Power. Oxford: OUP, 2019. Bestelinformatie bij de uitgever.
Lucas zegt
Ik wacht nog altijd op mijn exemplaar; Amazon stuurt pas in september 🙁
Goed om te weten dat ik het kan delen met vrienden of familie die niks van taalkunde weten. Altijd fijn als iemand die beter is in uitleggen dan ik het op papier zet.
Marc van Oostendorp zegt
Ik heb een maand geleden een exemplaar gekocht bij Athenaeum op het Spui in Amsterdam. Adger kwam dit min of meer bij toeval te weten en dit leidde tot enige consternatie want het was helemaal nog niet de bedoeling dat het te koop zou worden aangeboden.
Gerrit zegt
Als je het niet vanuit de zin bekijkt maar van de samenstellende delen (bijvoorbeeld woorden, waarvan er duizenden zijn), is het dan werkelijk zo’n wonder-boven-wonder dat de meeste combinaties niet eerder gebruikt zijn? Opmerkelijk zeker, maar toch niet méér dan dat je met iedere lego- of meccanodoos allerlei verschillende bouwsels kunt maken?
Marc van Oostendorp zegt
Het wonder is niet dat de meeste combinaties nieuw zijn. Het wonder is dat de meeste nieuwe combinaties zo vertrouwd zijn, en onmiddellijk begrepen kunnen worden.
Berthold van Maris zegt
Graag een voorbeeldje van zo’n experiment dat laat zien dat er echt iets bijzonders aan de hand is bij Merge.