Door Jos Joosten
Een van de grootste ellendes in de huidige publieke wereld is uiteraard de allesverterende focus op het ‘persoonlijke’: van de poes van Wilders tot de uitdossing waarin de Grote Europese Schrijver (‘grote europese schrijver’) met zijn wederhelft (nu ja, wedereenderde) door een Italiaans provinciestadje paradeert, van de tv-presentator die gepest werd toen-ie acht was tot aan het ‘persoonlijke verhaal’ over een overgrootopa vroeg in de vorige eeuw die een hufter was voor opa.
De volkskrantmagazinizering van ons wereldbeeld.
Gezocht wordt naar het kleine, inleefbare, herkenbare. Laat de lezer verre van wat richting visie, kennis, inhoud gaat!
De stupiditeit van deze trend slingert mij door wisselende gemoedstoestanden, zoals daar zijn: woede, berusting, verdriet en veleboel cynisme. Opmerkelijk dus dat een van de ronduit boeiendste boeken die ik in lange tijd las, de essaybundel Afhankelijkheidsverklaring van Rebekka de Wit, op het eerste oog bestaat uit juist al dit kleine: beschouwingen over een hangmat, een kippenhok, een broodrooster, alles gelardeerd met alledaagsheden als kraambezoek en geleuter met en over vrienden. En toch is dit intelligente boek van begin tot eind meer dan fascinerend.
De Wits bundel – ze deelt het boek op in ‘anekdotes’, ‘essays’ en een genreloze slotbeschouwing – neemt het zeer alledaagse tot uitgangspunt, maar laat alle kleine zaken meteen leiden tot reflectie op een hoger plan. Zoals Sartre een filosofische constructie opbouwde aan de hand van de handelingen van de ober in een brasserie, weet De Wit van het concrete direct een onvermoede eigenzinnige, abstracte kant te tonen. Wat tot onverwachte reflecties leidt. De centrale these in haar boek is – vanaf de titel – de illusie dat er voor het individu iets als ‘onafhankelijkheid’ zou bestaan. De Wit beschrijft dat bijvoorbeeld aan de hand van het bouwen van een kippenhok, wat je ‘helemaal zelf’ (haar aanhalingstekens) gaat doen. Hoe je met je onafhankelijke zelf letterlijk van ontelbare factoren afhankelijk bent – van een YouTube-tutorial tot aan de doe-het-zelfzaak (een naam die in deze context meteen een mooie paradoxale betekenis krijgt).
We lopen daar naar binnen, natuurlijk bomvol eigenwaarde vanwege de queeste die zich in ons heeft postgevat, we lopen naar de afdeling scharnieren, waar we er zes stuks van kopen. Ze zijn € 1,49 per stuk, drieduizend jaar geleden uitgevonden, nog voor het bronzen tijdperk dus, verfijnd en ontwikkeld door ontelbaar veel mensen, gemaakt met erts uit Zuid-Amerika, vervoerd in boten die men ook pas na duizenden jaren echt varend kreeg, en in de haven worden ze uitgeladen door machines, ontwikkeld door mensen die naar scholen zijn gegaan die niet door jou maar voor jou zijn opgericht en dan worden al die scharnieren over wegen vervoerd die we samen hebben aangelegd, zodat jij kunt beginnen aan je eigen kippenhok en als het eenmaal af is, dan denk je: zo, dit heb ik helemaal zelf gedaan! Hier heb ik niemand voor nodig gehad! Wat ben ik toch een selfmade man! Wat ben ik toch een coole cowboy op de prairie!
Direct na deze beschouwing volgt een éénregelige alinea:
En niet alleen voor scharnieren hebben we duizenden jaren, miljoenen mensen en ontelbaar veel grondstoffen nodig gehad, ook bovenstaande alinea heb ik niet in mijn eentje gemaakt.
Dit is de essentie van De Wits ideeën: onafhankelijkheid is een illusie, ook als het haar eigen denk- en schrijfwereld betreft (ik weet niet of ik er teveel achter zoek, maar mij lijkt het geen toeval dat ze juist een kippenhok als voorbeeld neemt: bij uitstek een bouwsel dat vrij rondfladderende dieren intoomt.) De mythe van de onafhankelijkheid openbaart zich bij De Wit in zeer uiteenlopende gestalten. In een pedante buurman die de verzekering oplichtte en haar zei: ‘Je weet toch dat het zo werkt?’. In de zelfverzekerde beroepsatittude van een journaliste, die een idealistische geïnterviewde naar aanleiding van een initiatief vraagt: ‘Geloof jij nou eigenlijk in dit soort initiatieven?’. Of in het dodelijk bedoelde begrip ‘naïef’ om mensen in een discussie te diskwalificeren.
Ik begrijp waarom De Wit zich over dat laatste opwindt, omdat haar blik op de wereld misschien juist te typeren valst als ‘naïef’, hoewel de term ‘onbevangen’ adequater is. De Wits teksten lijken hier soms op de essays van Marja Pruijs, alleen ontbreekt bij haar totaal het opzichtig kokette dat Pruijs vaak opduikt. De Wit treedt de fenomenen echt blanco tegemoet. Diepzinnig en geestig.
Mooi ook zijn de woorden die ze – in het verlengde van de vermeende ‘onafhankelijkheid’ – wijdt aan wat het individu nu eigenlijk is: wie of wat is nu eigenlijk dat thans zo alom in het zonnetje gezette ‘ik’?
Later, veel later natuurlijk, bedacht ik dat het misschien wel omgekeerd is. Dat de hoeveelheid tijd die we besteden aan het spreken over ons ik, en dus het cultiveren daarvan, alleen maar het gevolg is van het verlangen naar een ik, wellicht alleen maar de opdracht van het hebben van een ik blootlegt, en niet het bewijs ervan is.
Afhankelijkheidsverklaring sluit af met een woordenlijst van (soms) zelfverzonnen begrippen. Alleen die lijst is al de moeite van lezen en herlezen waard, met begrippen als ‘allesleegte’:
Als je in een winkel bent van een multinational – de Etos bijvoorbeeld – en iemand vraagt of je “alles hebt kunnen vinden”, wat de eerste vraag is die iemand je stelt op die dag en je niks anders voelt dan leegte als gevolg, waarna je toch “ja” zegt op die vraag en je met je plastic hoes voor je banaan terug naar huis fietst.
Een woord dat De Wit zelf bedacht is unnanaaanikotoq, zogenaamd een onvertaalbaar Inuit-woord, dat ‘zoiets betekent als: ik zal je nooit vergeten, omdat je recht door me heen bent gegaan en ik daardoor voor altijd anders zal zijn’. In iets minder extreme mate weliswaar, is dit wat Afhankelijkheidsverklaring te weeg brengt. Terwijl de belangrijkste vraag die De Wit opwerpt, intussen open blijft: als we aanvaarden dat onafhankelijkheid een illusie is en we ten gronde afhankelijk zijn, wáárvan zijn we dan afhankelijk? Een gelovige heeft het dan allicht nog relatief makkelijk: die kan zichzelf met meer, minder of geen voorbehoud aan de handen van God (of Wat daarvoor doorgaat) toevertrouwen (Kellendonks leegte waar God ‘als hij bestaat’ mooi in zou passen). Maar ik geloof niet dat De Wit gelovig is. Ze geeft ons de complexe werkelijkheid en geen eenvoudige oplossing. En dat is – voor haar – waarschijnlijk zoals het is.
Rebekka de Wit, Afhankelijkheidsverklaring. Atlas Contact, 2019. Bestelinformatie bij de uitgever.
Wouter van der Land zegt
Dank voor deze mooi geschreven bespreking en boekentip. Tzum was ook al lovend.
Over deze passage:
‘Als je in een winkel bent van een multinational – de Etos bijvoorbeeld – en iemand vraagt (…) en je met je plastic hoes voor je banaan terug naar huis fietst.’
Zijn dit bewuste slordigheden? Etos is geen multinational en verkoopt geen bananencases (bananenhoezen bestaan denk ik niet; de schil is zelf de hoes). In een boek over het ‘ik’ moet je heel precies schrijven om niet in onzin te ontaarden, dus dit roept enige vraagtekens op.
Martijn Benders zegt
Lezen en herlezen, Wouter. Het is diepzinnig en geestig, net als de columns van de anarchist Sylvain Ephimenco.
Jos Joosten zegt
Beste Wouter,
Etos is onderdeel van de internationale Ahold/Delhaize-holding, dus die mag je denk ik wel multinational noemen. Overigens denk ik niet dat de tekst hier per se aan zo’n letterlijk exegese onderworpen dient.
Wouter van der Land zegt
@Jos Joosten, Martijn Benders, dank, ik heb het op mijn leeslijst gezet. Het lijkt mij dat als je het hebt over het ‘het verlangen naar een ik en ‘het hebben van een ik’, dat je met enige precizie moet uitleggen wat je precies bedoelt. Het kan van alles zijn, bijvoorbeeld een homunculus, een vaag gevoel, een sterk gevoelde identiteit, een illusie van het bewustzijn, etc.
Martijn Benders zegt
Uiteraard. Volgens Freud bestaat het ‘ik’ niet eens, er bestaat slechts de ID, het ego en het superego.
Rob Duijf zegt
Dat het ‘ik’ als zelfstandige entiteit niet bestaat, klopt. Dat daarvoor de theorieën van de oude heer Freud moeten worden afgestoft, is merkwaardig. Alsof sinds zijn verscheiden in 1939 de ontwikkeling van de neurowetenschappen heeft stilgestaan…
Martijn Benders zegt
Wat een bizar antwoord. Je kunt dan immers nooit meer een schrijver citeren, want ontwikkelingen zijn er altijd wel.
Rob Duijf zegt
Dat zou inderdaad bizar zijn, op zijn minst ongenuanceerd.
Martijn Benders zegt
Fijn dat je dat zelf inziet. Maar Freud was geen neurowetenschapper, zoals je lijkt denken.
Rob Duijf zegt
‘Freud was geen neurowetenschapper, zoals je lijkt denken.’
Freud was neuroloog, beste Martijn. De neurowetenschap met moderne onderzoekstechnieken zoals wij die kennen, bestond echter nog niet in Freuds’ tijd. Als je dan toch iets wilt zeggen over het wel of niet bestaan van het ‘ik’, dan is Freud bepaald niet de beste schrijver om te citeren.
Martijn Benders zegt
Ik weet niet waar jij je informatie vandaan hebt, maar Freud staat bekend als psycholoog en denker en als dusdanig citeer ik hem. Dat hij als wetenschapper ook de voortplantingsorganen van palingen onderzocht mag jij verder ‘neurologie’ noemen, maar dat vind ik bizar en je idee dat ik hem om die reden niet mag citeren zo nodig nog krankzinniger.
Rob Duijf zegt
Freud had inderdaad oorspronkelijk een fysiologische achtergrond, maar werkte sinds 1882 in het laboratorium voor hersenantomie van het ‘Allgemeines Krankenhaus der Stadt Wien’, waar hij zocht naar neurologische oorzaken en verklaringen voor afwijkend gedrag. In 1985 doceerde hij neuro-pathologie aan de Universiteit van Wenen. In 1886 vestigde hij zich daar als neuroloog. Vanuit die achtergrond ontwikkelde hij later de psychoanalyse.
Als je niet verder bent gekomen dan zijn onderzoek naar de voortplantingsorganen bij palingen, zou je misschien een bio’tje kunnen vragen voor sinterklaas?
Je mag van mij iedereen citeren die je wilt, maar doe het dan wel goed en in de juiste context. Anders het lijkt er op dat je maar wat roept.
Rob Duijf zegt
1985 moet natuurlijk 1885 zijn.
Gerard van der Leeuw zegt
Ren wat mag een ‘bananencase’ dan wel zijn? Geen flauw idee. Ik las het vorige week en vond het mooi, al vind ik het Nederlands soms wel nodeloos ingewikkeld. En Sylvain Ephimenco een anarchist? Ik vind het, hoewel ik hem graag lees, eerder een rechtse bal
Wouter van der Land zegt
@Gerard, off-topic, het gaat volgens mij om zo’n banaanvormig scharnierend doosje van hard plastic, waarmee je een banaan in een tas mee kan nemen voor bijvoorbeeld de lunch. Ik zie nu dat er het betere woord ‘banaanbeschermer’ voor bestaat.
Harry Reintjes zegt
is deze “discussie” over bananenhoes, serieus of ironisch/humoristisch? of is het pure naïviteit? in het laatste geval vind ik het pas echt lachen geblazen. de term zelf vind ik, om in de sfeer te blijven, banaal. maar ja, tietekont, tietekont, tietekont van wolkers vond ik ook al niks. beide in ieder geval niet literair. ik mag natuurlijk niet iemands geesteskind tenietdoen, maar… hier is mijn keuze voor de omschrijving van de inkopen bij de etos:” ….op de fiets naar huis met dat artikel waarvan we bij de aanschaf ervan in de jaren ’70 het schaamrood op de kaken kregen en waarover we zelfs nog in de jaren ’90 besmuikt moesten lachen bij het zien van de reclame op de duitse tv, waarbij door de winkelluidsprekers schalde -tina, was kosten die kondome-“
Martijn Benders zegt
Ik herhaalde slechts de benaming die mijnheer Ephimenco van zijn grote bewonderaar Jos Joosten kreeg bedeeld op facebook, nadat hij eerder al vol lof over Geen Stijl sprak. Dat juist dit boek de moeite van het bespreken waard is lijkt me dan een gerontocratische vanzelfsprekendheid.