‘Soms begint iemand hardop tegen iemand te praten.’ Zo begint het eerste van de twintig stukken in de nieuwe essaybundel van Guus Middag, De wereld is weer plat, ja. De poëzie van tegenwoordig. Het is een opening die Middags werkwijze kenmerkt: ineens bevindt de schrijver zich ergens, in een nieuwe onbekende wereld.
De eerste zinnen van heel veel stukken gaan over zo’n confrontatie, die meestal als plotseling wordt beschreven. ‘Het is nacht en het is stil in het grote donkere bos. Er is alleen een eekhoorn.’ ‘Ik hoorde op de radio een live-optreden van Katinka Polderman (1981).’ ‘Hoe komen wij elkaar tegen in de liefde?’ Eén keer benoemt de essayist zijn favoriete opening zelfs als die van een toevallige ontmoeting in de eerste zin van een stuk: ‘Dit is een goede zin om een verhaal mee te beginnen: “Vannacht kwam ik mijn ouders tegen.”‘
Geen structuur
De gedichten die Middag bespreekt zijn allemaal in deze eeuw geschreven. Zoals uit de voorbeelden al blijkt gaan heel veel van die gedichten zelf ook over ontmoetingen, en wel van allerlei soort, maar bijna altijd komt de persoon die sprekend wordt opgevoerd wel iemand tegen. In zijn ‘vooraf’ zegt Middag dat hij zich heeft ‘voorgenomen te achterhalen waarom een gedicht me raakt, en waar dan precies.’ Hij heeft daarbij niet naar algemene conclusies gestreefd – hij behandelt ieder gedicht op zich en maakt geen vergelijkingen, dat is een deel van zijn methode – maar ik denk dat het geen toeval is. Dat Middag gemakkelijk geraakt wordt door toevallige ontmoetingen.
Die ontmoeting is niet per se een aangename. Wanneer hij het gedicht Terug van Ester Naomi Perquin bespreekt, gaat hij uitvoerig in op de obstakels die hij moet overkomen voor hij het kan appreciëren: hij citeert de roemruchte brief van Erik Jurgens in NRC van een jaar geleden: “Er zit geen metrum in, geen rijm, geen binnenrijm, geen structuur, niets wat op een gedicht lijkt.”
Chinese filosofen
Uiteindelijk breekt Middag het gedicht wel degelijk open. Het komt uit Perquins bundel Lange armen. Gedichten over de politie komt en waarin een agent aan het woord is die vertelt over het feit dat het hem ooit niet is gelukt een kindje uit een verongelukte auto te redden. Ook dat gedicht gaat dus over een ontmoeting – in dit geval tussen agent en dood kind. Het wordt volgens middag “boven het simpele tranentrekkende traumatische gegeven van de machteloze diender” uitgetild doordat de agent in zijn monoloog zegt “Het vreemde is dat in mijn hoofd altijd het lampje brandt / als ik naar binnen kijk. Terwijl dat niet zo was.” Het is dat lampje dat de gruwelijke gebeurtenis volgens Middag toch nog tot een ontmoeting maakt. In dat licht zag de agent het kind misschien nog “even zwaaien” – “een geruststellende groet van gene zijde”.
Het is misschien een beetje overdreven om te zeggen dat Middag zelf op zoek is naar zo’n geruststellende groet, maar dit tekent wel zijn manier van werken. Hij beschouwt, zegt hij zelf geen oeuvres en gelooft niet dat de dichters van dit millennium “stromingen of bewegingen” vormen: “Interessante dichters zijn altijd individuen” zegt hij in zijn vooraf, maar in ieder geval in De wereld is weer plat gaat het hem ook niet om individuen, het stuk over Perquin is in die zin zelfs een uitzondering dat de rest van de bundel zijdelings bij de analyse van het gedicht wordt betrokken. Een enkele keer worden wel bijvoorbeeld Chinese filosofen erbij gehaald, maar vooral wordt ieder gedicht volkomen op zichzelf bekeken. Ieder gedicht is een al dan niet geruststellende groet op zich.
Lampje
Het verklaart misschien Middags weinig modieuze nauwkeurige aandacht voor de vorm van gedichten. “Als ik het niet goed meer weet, ga ik tellen”, zegt hij aan het begin van een stuk over Alles is wat het lijkt van Marieke Rijneveld. Zoals je een ander mens in eerste instantie taxeert via diens uiterlijk, zo kijkt Middag bij ieder gedicht dat hem onder ogen komt eerst naar de vorm: omdat er niets anders is, geen oeuvre en geen stroming, alleen de ontmoeting. Het blijft vervolgens nooit bij de vorm: zelfs uit een zwaar op de vorm leunend gedicht als ‘Vuurdoorn me’ van Annemarie Estor weet Middag uiteindelijk juist met een ambachtelijke vorm van close reading een ontmoeting te puren.
De wereld is weer plat, ja lijkt in dit opzicht wel een beetje op een interviewbundel, waarin alleen geen mensen worden geïnterviewd maar gedichten. Ze blijken allemaal wat te zeggen te hebben, als je het lampje maar kan vinden.
Guus Middag, De wereld is weer plat, ja. De poëzie van tegenwoordig. Amsterdam: Van Oorschot, 2019. Bestelinformatie bij de uitgever.
Dit is wat ik ongeveer gisterenmiddag heb gezegd bij de presentatie van dit boek.
Anoniem zegt
BESTELD. Overigens was ‘de wereld’ altijd al plat. We kijken nu eenmaal niet over onze horizon heen… ‘De aarde’ is wat anders: Denk aan Toonders mooie ‘Vroeger was de aarde plat’. Subtiel verschil, maar toch. En Toonder: vver ontmoetingen gesproken…. Maar ik ga het lezen.