Een 19e-eeuwse discussie over een zonderling woord
Door Pascale Eskes en Anouk Mudde
Geen gewoner woord dan het woord gewoon, maar waar komt het eigenlijk vandaan, en wat heeft het te maken met wonen en wennen? Verrassend genoeg zijn deze vragen niet gemakkelijk te beantwoorden. Sterker nog: de opsteller van het eerste etymologische woordenboek van het Nederlands, Johannes Franck (Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal 1884-1892), had het niet bepaald makkelijk met dit lemma. Dit blijkt uit de ongepubliceerde laat-negentiende-eeuwse briefwisseling tussen hem en zijn collega Pieter Jacob Cosijn, een voormalig redacteur van het WNT en hoogleraar Oudgermaans en Angelsaksisch in Leiden.
Brieven vol etymologie: de correspondentie tussen Franck en Cosijn
De aanstelling van Johannes Franck (1854-1914) als schrijver van het eerste wetenschappelijke etymologische woordenboek van het Nederlands was niet vanzelfsprekend (zie ook het eerste artikel van dit drieluik, in de eerste plaats omdat Franck een Duitser was, die weliswaar een paar jaar in Leiden had gestudeerd, maar zelf de taal niet sprak; in de tweede plaats omdat Franck geen etymoloog was, een specialisme dat een brede kennis van de Oudgermaanse taalkunde vereist. Het was waarschijnlijk daarom dat Franck tijdens zijn werk aan het woordenboek geregeld advies zocht bij zijn collega en vriend Pieter Jacob Cosijn; in de overgeleverde correspondentie worden vaak lemmata van Franck’s etymologische woordenboek besproken. Alleen al aan het woord gewoon hebben Franck en Cosijn samen maar liefst vijf brieven gewijd (en waarschijnlijk meer, al zijn deze brieven helaas verloren gegaan).
Westvlaams als doorslaggevend argument?
De briefwisseling tussen de twee wetenschappers leert ons dat Franck aanvankelijk niet wist wat hij met de etymologie van gewoon aan moest. Zijn overpeinzingen over dit lemma deelde hij met Cosijn om te peilen wat zijn Nederlandse collega ervan dacht. De brief waarmee de discussie begon is jammer genoeg niet bewaard gebleven, al kunnen we de inhoud wel reconstrueren uit het daaropvolgende antwoord van Cosijn.
Uit Cosijns brief valt op te maken dat Franck het bijvoeglijk naamwoord gewoon etymologisch met het werkwoord wennen en het werkwoord wonen wilde verbinden. De verwantschap met wennen zou te verklaren zijn vanuit de gedeelde betekenis ‘gebruikelijk’ en de verwantschap met wonen vanuit een oudere betekenis ‘ergens gewoon zijn te overnachten’. Verder gaat Franck ervan uit dat ‘gewoon’ in het oudste stadium van het Nederlands een bijvoeglijk naamwoord met een /i/ in de stam was, dat wil zeggen, dat het woord in het Proto-Germaans *ga-wuni- moet zijn geweest. Met deze reconstructie wil de Duitse filoloog de eu in de Westvlaamse vorm geweune verklaren. Het historische proces waarin het Nederlands een eu-klank krijgt onder invloed van een oude verdwenen /i/ heet umlaut. Een soortgelijke tegenstelling tussen dialectale varianten vinden we bijvoorbeeld in de Nederlandse woorden snood en sneu waarin snood de vorm zonder umlaut is en sneu (uit de oostelijke dialecten) de vorm met umlaut. De evolutie van het woord gewoon zou dan als volgt zijn geweest: Proto-Germaans *ga-wuni- naar Oudnederlands *gi-won-i naar Nederlands gewoon en West-Vlaams geweune.
Cosijn is het niet eens met deze reconstructie omdat die gebaseerd is op die ene West-Vlaamse dialectvorm; voor alle andere Germaanse talen waarin het woord gewoon is overgeleverd heb je geen reconstructie met /i/ uitgang nodig. Ook de verwantschap van gewoon met wennen wordt door Cosijn in twijfel getrokken; het bijvoeglijk naamwoord gewoon veronderstelt namelijk een Proto-Germaanse stam *ga-wun– en het werkwoord wennen een Proto-Germaanse stam *ga-wan-. Kortom, Cosijn concludeert dat Franck het volkomen bij het verkeerde eind heeft: “Ik ben dus zoo vrij pertinent een […] i-stam in gewoon te blijven ontkennen en te wedden dat Gij eindigen zult met mij gelijk te geven”. We zullen later zien dat Cosijn wat dit betreft een vooruitziende blik had.
Cosijns kritiek bracht Franck enigszins aan het wankelen. Zo schrijft hij het volgende: “Ihre einwendungen haben mich veranlasst den ganzen morgen über diese verzweifelte frage nachzudenken ohne dass ich zu einem resultate gekommen wäre” [Uw bezwaren hebben er voor gezorgd dat ik de hele morgen over deze wanhopige kwestie heb nagedacht, zonder dat ik tot enig resultaat gekomen ben]. Desondanks blijft Franck stug vasthouden aan zijn eigen ideeën over een i-stam, waarschijnlijk grotendeels omdat noch Cosijn, noch hijzelf een betere etymologie kan bedenken. In dezelfde brief stelt Franck dat hij vanwege de overeenkomst in betekenis ervan overtuigd blijft dat het woord gewoon verwant is aan het werkwoord wennen.
Na de vakantie gewoon weer verder
De twee taalwetenschappers bevonden zich dus in een patstelling en na de laatste brief van Franck werd de discussie een paar maanden onderbroken. In de tussentijd bleven de twee elkaar wel schrijven over andere zaken. Zo vertelt Cosijn bijvoorbeeld over zijn vakantie in Parijs, waar hij het erg naar zijn zin had en vooral onder de indruk was van de beleefdheid van de mensen. Hij schreef:
Toen zijn we voor 12 dagen naar Parijs geweest. Bij de goden, dat is eerst een stad! Ik mag hier wel niet over uitweiden, want Gij zijt een Franzosenfresser ersten ranges, maar ik kan toch niet nalaten om te getuigen dat ik verrukt (ʻentzücktʼ) was over het grootsche dat die wereldstad karakteriseert. Leiden is er niets bij! […] Daarbij komt de groote beleefdheid die allen Franschen zonder onderscheid eigen is. Ik liet me met opzet tegen het lijf lopen om de hoffelijke excuses te genieten van die Parijzenaars.
Op deze manier geeft deze geleerde correspondentie ook een uniek kijkje in het privéleven (en het eigenaardige vakantiegedrag) van Nederlandse hoogleraren aan het einde van de negentiende eeuw.
Na deze korte onderbreking is het opnieuw een brief van Franck aan Cosijn die het onderwerp gewoon aansnijdt. Uit deze brief blijkt dat Franck, ondanks alle bezwaren van Cosijn, nog steeds overtuigd is van zijn eigen theorie dat de eu in de Westvlaamse vorm geweune enkel kan worden uitgelegd door een oorspronkelijke *i in een verloren gegane uitgang, zelfs al geven de andere Germaanse talen geen aanleiding tot de reconstructie hiervan. Cosijn schrijft Franck de volgende dag meteen terug en is in de tussentijd ook niet van mening veranderd. De vorm geweune vindt hij een te prominente plek innemen in de discussie. “Zouden we er […] niet wat teveel achter zoeken?” vraagt hij zich hardop af.
De laatste keer dat het woord gewoon opduikt in de correspondentie is opnieuw in een brief van Cosijn aan Franck. In deze brief die een aantal maanden later geschreven is, levert Cosijn nog steeds kritiek op het feit dat Franck per se een i-stam voor gewoon wil reconstrueren. Franck heeft kennelijk in een tussenliggende brief nog een nieuwe dialectvorm gevonden, maar volgens Cosijn verklaart dit nieuwe ‘bewijs’ niets: “Ik geloof dat Gij knoopen in de biezen zoekt”. Hierna hebben de heren de zaak laten rusten en verdwijnt het lemma uit de correspondentie.
Afloop van de discussie en de huidige stand van zaken
In het uiteindelijke lemma van het woordenboek lijkt Franck de kritiek van zijn collega deels ter harte te hebben genomen en reconstrueert hij het bijvoeglijk naamwoord ‘gewoon’ als Proto-Germaans *ga-wun- zonder i-uitgang. Opvallend is dat de West-Vlaamse vorm geweune, die Franck in de correspondentie grote bewijskracht had toegedicht, in het etymologische woordenboek helemaal niet meer wordt genoemd. Hij had zich er dus bij neergelegd dat geweune een jongere ontwikkeling laat zien, zoals Cosijn ook al vermoedde.
Maar in het lemma geeft Franck zich niet helemaal gewonnen: ondanks Cosijns twijfels bleef hij volhouden dat gewoon verwant was aan wennen. De oervorm *ga-wun- die hij reconstrueert zou namelijk ook de oorsprong zijn van de werkwoorden wennen en wonen. Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands uit 2003, het meest recente Nederlandse etymologische woordenboek, geeft Franck hierin gedeeltelijk gelijk en stelt eveneens dat gewoon verwant is aan wennen (de verwantschap met het werkwoord wonen wordt echter onzeker genoemd).
Voordat we Franck bejubelen voor zijn volhardendheid in deze kwestie moet vermeld worden dat de Duitse filoloog dit verband mogelijk niet zelf had bedacht. Het lemma in Franck’s woordenboek komt namelijk verdacht veel overeen met het lemma gewöhnen ‘wennen’ in het Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache (1883) van Friedrich Kluge waarin dezelfde link wordt gelegd. Dit is zeker niet de enige overeenkomst tussen beide woordenboeken: honderden van Francks woordverklaringen vertonen een grote gelijkenis met die in het woordenboek van Kluge. Kluge was niet bepaald blij met het klaarblijkelijke kopieergedrag van Franck en noemde hem in meerdere recensies zelfs “mein bearbeiter” [mijn bewerker]. Of Franck zijn beschrijving van het woord gewoon gekopieerd heeft uit Kluge is natuurlijk moeilijk te bewijzen; uit de briefwisseling met Cosijn blijkt in ieder geval dat het woord hem ongewoon veel kopzorgen heeft bezorgd.
Dit artikel is het tweede deel van een drieluik over het Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal en de correspondentie tussen Johannes Franck en Pieter Jacob Cosijn. Dit drieluik kwam tot stand tijdens het Research Traineeship project ‘Scholarly collaboration before the digital age: Pieter Jacob Cosijn, Johannes Franck and the first etymological dictionary of the Dutch language’ onder begeleiding van dr. Peter-Alexander Kerkhof en dr. Thijs Porck (Faculteit Geesteswetenschappen, Universiteit Leiden). De tekst van dit artikel is eveneens geredigeerd door de begeleiders.
Rob Alberts zegt
Gewoon een leuk blog.
Vrolijke groet,
Ghislain Duchateau zegt
Zelf ben ik in het bezit van de 2de druk van Franck’s Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal – verzorgd door dr. N. Van Wijk, uitgegeven in 1912 maar ongewijzigd herdrukt in 1980/1984.
In zijn Voorrede stelt Van Wijk, dat deze druk nogal afwijkt van de 1ste druk uit 1892.
De tekst van Eskes en Mudde in Neerlandistiek heb ik eerst aandachtig gelezen. Ik wil voor mij zelf een 2de lectuur van hun tekst voorbehouden, maar ter voorbereiding toch het lemma en het artikel in de 2de druk lezen over de herkomst van het woord ‘gewoon’ en vergelijken. Ik vind het artikel in de rechter kolom op bladzijde 195.
Het wordt in negen regeltjes behandeld. Het is een bijvoeglijk naamwoord met als Middelnederlandse vorm ‘ghewöne’. Het zou herkomstig zijn van het hypothetische *dzjawuna. Ook hier wordt gesteld dat het verwant is met ‘wonen’ en ‘wennen’. De zienswijze van Franck wordt door Van Wijk behouden.
Ghislain Duchateau