De Amerikaanse wetenschapsjournalist John Horgan heeft zichzelf een eigenaardige opdracht gesteld in het leven: aantonen dat de (natuur)wetenschap nu wel zo’n beetje klaar is. Ja, er zullen vast nog allerlei uitvindingen worden gedaan op basis van wat we allemaal weten, en wellicht zullen er her en der nog wat witte plekjes op de kaart worden ingekleurd. Maar de hoop dat de grote vragen nog worden opgelost– hoe is het heelal nu precies tot stand gekomen? Wat zijn de kleinste samenstellende delen van onze werkelijkheid? Of, zou ik zeggen, hoe werkt taal? – is vervlogen.
Rat race
Toen ik zestien jaar geleden zijn boek The End of Science las, was ik sceptisch: er valt toch nog van alles te ontdekken? Is er niet altijd gedacht dat de wetenschap nu wel zo’n beetje klaar is?
Maar in de tussenliggende tijd ben ik meer sympathie gaan voelen voor het standpunt – zij het nog niet genoeg om mijn loopbaan helemaal op te geven. Wat hebben we in de dertig jaar dat ik nu ongeveer in de wetenschap verkeer precies bereikt? Wat is hét grote wereldschokkende inzicht dat in die tijd in welke discipline dan ook bereikt is? De prachtige theorie die alles ineens op losse schroeven zette en tegelijkertijd helder een uitweg uit de chaos wees? Op welk gebied dan ook?
Honderdduizenden of zelfs miljoenen onderzoekers zijn er op de hele wereld dag in dag uit aan een enorme rat race bezig, en wat worden we er precies wijzer van? (Ik schreef er vorig jaar dit over.)
Onderschatting
Onlangs schreef Horgan weer een nieuwe beschouwing over het onderwerp in Scientific American, en wel met een opmerkelijke aanleiding: het overlijden van de Amerikaanse literaire criticus Harold Bloom.
Bloom was ook al zo’n pessimist, maar dan waar het ging over de kunsten, en de literatuur in het bijzonder:
In zijn invloedrijke boek uit 1973, The Anxiety of Influence, vergeleek Harold Bloom de moderne dichter met Satan in Paradise Lost van Milton. Zoals Satan vocht om zijn individualiteit te bevestigen door de perfectie van God uit te dagen, zo moet de hedendaagse dichter een oedipale worsteling aangaan om zichzelf te definiëren in verhouding tot Shakespeare, Dante en andere meesters. Het pogen is zinloos, zei Bloom, omdat geen enkele dichter mag hopen de perfectie van zulke voorgangers te evenaren, laat staan erover heen te gaan. Moderne dichters zijn allemaal in feite tragische figuren, ze zijn te laat.
Er zijn volgens Bloom twee reacties op deze crisis, en Horgan ziet parallellen voor beide in de wetenschap. Wetenschappers hebben het misschien nog wel zwaarder, want naast Shakespeare en Dante hebben ze te maken met Darwin en Einstein en die schreven niet alleen dingen die mooi waren maar ook nog waar. (Dat lijkt mij een onderschatting van wat Shakespeare en Dante vermochten.)
Snaartheorie
Er is de zwakke reactie, of er zijn er eigenlijk twee: je accepteert de enorme last van de traditie en in het geval van de wetenschap betekent dit dat je de rest van je loopbaan vooral puzzels oplost: je meet de massa van quarks nog wat preciezer, je bekijkt de geschiedenis van weer een ander modaal werkwoord. Of, en dat is de tweede mogelijke zwakke reactie volgens Horgan, je verliest je in kinderachtige spelletjes waarin je beweert dat alle wetenschappelijke waarheden slechts sociale constructen zijn.
Dan is er ook een ‘sterke’ reactie, zowel voor dichters als wetenschappers: de overweldigende traditie accepteren. Voor dichters betekent dit kennelijk onder andere dat je literaire kritiek gaat bedrijven, en schrijft over andere schrijvers. In de wetenschap betekent het dat je je overgeeft aan ‘ironische wetenschap’, die heel provocerend klinkt en nieuw, maar die eigenlijk niet meer is dan een interpretatie van wat we al weten. In ander werk heeft Horgan al eens de snaartheorie als voorbeeld gegeven. Nu schrijft hij:
De beoefenaar van ironische wetenschap geniet één duidelijk voordeel boven de dichter: het lezend publiek is dol op wetenschappelijke ‘revoluties’. Terwijl de empirische wetenschap langzaam versteent, staan journalisten als ik, die deze maatschappelijke honger voeden, onder steeds meer druk om het over theorieën te hebben die zogenaamd de kwantummechanica of de big bang-theorie of natuurlijke selectie overstijgen.
Grote literatuur
Het lijkt mij nog steeds allemaal overdreven. In ieder geval in de taalkunde zie ik wel degelijk dat ‘we’ een aantal zaken beter begrijpen dan dertig jaar geleden, en dat die ook terugslaan op de grote vragen (wat is taal eigenlijk en waar in de werkelijkheid bestaat die?) Dat is minder het gevolg van de grote ‘revoluties’ die ook ons vak voortdurend plagen, het staat wellicht ook niet in verhouding tot het aantal mensen dat vooral bezig is kleine puzzeltjes op te lossen, en we zijn er ook nog lang niet, maar volgens mij hebben we wel degelijk meer grip gekregen op dit grote raadsel.
Zoals literaire kritiek natuurlijk ook grote literatuur kan zijn.
Illustratie: Public Domain Pictures
Jos Houtsma zegt
Hm, als Dante en Shakespeare van stal worden gehaald als voorbeelden van hoge literatuur, dan weten we toch eigenlijk wel hoe laat het is…
Marc van Oostendorp zegt
Dat was precies Blooms handelsmerk: een extreem conservatieve voorkeur voor alleen de sterren uit de wereldliteratuur die niet lang genoeg geleden dood konden zijn.
DirkJan zegt
Ik hoorde Robbert Dijkgraaf zeggen dat de grote ontdekkingen in de (natuur) wetenschap wel zijn geweest, maar dat het nu juist een enorme uitdaging is voor de wetenschap om met die gereedschapskist aan bestaande kennis nieuwe en revolutionaire dingen te gaan maken. Denk aan de kwantumcomputer en dna-manipulatie met crispr.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Ja, in het begin van het stuk valt het woord ‘uitvindingen’, maar de rest van het stuk gaat niet over technologie. Ook mij lijkt: er valt nog heel wat uit te vinden en dat zal nodig zijn ook.
Martijn Benders zegt
https://www.dbnl.org/tekst/_rev002197801_01/_rev002197801_01_0044.php