Door Max Molovich
Literair minnend Nederland in rep en roer: een of andere Neerlandica schijnt het in haar arrogante bol te hebben gehaald om Louis Couperus’ Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan te gaan lopen hertalen. Opdat het ook leesbaar is voor een nieuwe generatie potentiële literatuurminnaars.
Je zou zeggen: elke poging om dit schitterende boek aan een nieuw publiek te helpen, zal worden toegejuicht! Maar dan kent u literair minnend Nederland niet. Kom niet aan hun Couperus. Want, o die bloemrijke taal! En o, dat heerlijk kokette, ouderwetse, geaffecteerde woordgebruik! En o, die rijkgeschakeerde zinnen! Wat hadden ze daar allemaal van genoten toen ze ermee kennismaakten in hun vormende jaren. En wat was het een genoegen om samen met hun favoriete leraar Nederlands al die verloren gewaande woorden op te zoeken en opnieuw te mogen ontdekken!
Terwijl niemand het raar vind dat je, ik noem maar een andere klassieker, Karel ende Elegast in hedendaags Nederlands te lezen krijgt. Dan is het niet vreemd om avond in plaats van avontstonde te lezen. ‘Ja maar’, zegt het pro-Couperus-kamp, ‘Karel ende Elegast was in het Middelnederlands, dat is een heel andere taal!’ Nou, zeg ik dan, het Nederlands dat Louis Couperus in 1904 gebruikte om zijn boek te schrijven was ook een heel andere taal dan het Nederlands die nu wordt gesproken. En dan heb ik het niet eens alleen over het woordgebruik, en de sch in menschen, ook de zinsbouw was anders. Hier, neem de eerste zin uit hoofdstuk 3:
De oude heer, tegen drie uur, alleen, ging uit; hij hield er niet van vergezeld te worden als hij ging, hoewel hij gaarne terug werd gebracht, maar nooit zou hij dat vragen.
Niet alleen de puntkomma stuit mij tegen de borst, de eigenaardige manier waarop deze zin zich ontvouwt gaat ook in tegen elk gevoel voor logica. Eigenlijk is het niet te volgen. Meneer Couperus had ook dit kunnen schrijven:
De oude man ging tegen drie uur naar buiten. In zijn eentje, hij hield er niet van vergezeld te worden als hij uit ging. Hij werd trouwens wel graag teruggebracht, maar zou dat nooit vragen.
Da’s tenminste meteen duidelijk. Eigenlijk is het jammer dat Couperus niet een iets betere redacteur had destijds. Iemand die zijn krullen een beetje in toom wist te krijgen. Neem bijvoorbeeld de derde zin van het boek:
De blijde blaf van de terriër galmde op, en néer over de trap stormde zijn uitbundige vaart, als struikelde hij over zijn eigen poten.
Ik heb deze zin een paar keer moeten lezen om ’m te snappen. Het verwarrende zit ‘m in dat ‘op, en néer…’ Ik vermoed dat dit Couperus’ idee van een taalgrapje is. Omdat je de uitdrukking ‘op en neer’ kent, lees je dát in eerste instantie. Maar dan kom je niet uit. En dan kijk je nog eens naar die zin en zie je ineens die eerste komma en het accent op de eerste e van néer. Aha! Kennelijk moeten we dit anders lezen! Misschien laat Couperus ons bewust over deze zin struikelen, zoals de hond over zijn eigen poten struikelt. Wie zou het zeggen? Feit is dat het er niet leesbaarder op wordt. Ik zeg: stop met die nonsens meneer Couperus en bouw eens een normale zin. Zo bijvoorbeeld:
De blijde blaf van de terriër galmde in het trapgat. En hij stormde in zo’n uitbundige vaart de trap af, dat het leek alsof hij over zijn eigen poten struikelde.
Kijk, dat snap je tenminste in één keer. Hoef je niet al in de derde zin van je boek iets drie keer te herlezen om te begrijpen wat er staat. In 1904 begreep men zo’n gebbetje misschien meteen, in 2019 niet. En daar kun je rouwig om zijn, maar je kunt het ook toejuichen dat iemand de moeite neemt om dit geweldige boek een beetje op te poetsen en weer onder de aandacht te brengen. Want dat verdient dit boek.
‘Louis Couperus draait zich om in zijn graf’, las ik ergens. Laat hem zich lekker omdraaien, zou ik zeggen. Het is zijn boek niet meer. Had ie nog maar moeten leven. Het is mijn boek nu. En eerlijk gezegd: ook ik vond het de ontdekking van de eeuw toen ik het jaren geleden las. De Stille Kracht kwam ik niet doorheen, dus ik begon hier met de nodige scepsis aan. Maar ik was vrij snel gepakt door de wonderlijke mix van weemoed en broeierige spanning.
Ergens begrijp ik wel waarom liefhebbers van dit boek zoveel problemen met een hertaling hebben. Het is nooit leuk om te ontdekken dat de wereld aan het veranderen is. Dat de jeugd van nu anders is dan jij in je jonge jaren. Daardoor voel jij je ook weer ouder. En je kan denken dat het nog mogelijk is om jongeren te interesseren voor het rijke taalgebruik van iemand uit 1904, maar ik zou zeggen: doe je best. Probeer het. Ga voor de klas staan. Leg het ze uit. Neem ze mee. Ik zeg: gaat je niet lukken. Je bent oud. De dingen gaan voorbij.
Henk Smout zegt
“… het Nederlands die …”
Max Molovich zegt
Sorry. Copy-paste foutje.
Frans zegt
Als ik me niet vergis heeft mijn vader dankzij het verplicht lezen van o.a. Eline Vere en De stille kracht op de hbs in de jaren ’50 nooit meer een boek van die man opgepakt. Dat zal vast geen unicum geweest zijn. Je hoeft daarnaast bepaald niet hard te zoeken om soortgelijke stukjes als het bovenstaande uit de jaren 1900 te vinden, of zelfs uit de jaren 1880 — met een welbekende uit 1887. Zie hier als je ‘m niet kent; vooral de alinea die met de woorden “Als artist” begint.
Laten we wel wezen, er was een veel grotere niche voor Couperus-achtige schrijfsels, maar het gaat hier om de taal en stijl van Couperus, niet om de taal van 1904. Anders las Nescio uit 1911 niet alsof ’t gisteren geschreven was. Sterker nog, in vergelijking met Couperus kun je datzelfde zonder blikken of blozen zeggen van de meer dan een halve eeuw oudere Camera Obscura, om zomaar eens iets te noemen. Varen en rijden uit (volgens de tekst) november 1837 is bijvoorbeeld amusante lectuur.
Overigens vind ik zoiets als die terriër juist een van de betere aspecten, want vaak is het bij Couperus nogal langdradig. Ik kan me moeilijk voorstellen dat je daar zonder knippen en snoeien iets aan kunt doen. Tegenwoordig zie je zulk woordspel vooral in de Donald Duck en consorten. En natuurlijk in poëzie, maar bij mijn weten niet of nauwelijks in proza. Ik heb toevallig De ongelukkige voor me liggen. De eerste zin begint direct op z’n Couperiaans: “De maan was vol maanlichttoover […]”. Leuk toch? 😉
tl;dr Het zou me niets verbazen als de gemiddelde lezer uit 1904 de huidige adaptatie een stuk leesbaarder zou vinden dan het eigentijdse boek.
gnjager zegt
Wat een flauwekul. Ik las het in de jaren vijftig moeiteloos; daar kwam geen leraar aan te pas. Een quaestie (kwestie) van belangstelling en de boekenkast van mijn grootvader.
Max Molovich zegt
In de jaren ’50 zat je iets dichter op 1904 dan nu.
gnjager zegt
Precies en jongeren hebben tegenwoordig andere belangstelling.
https://duic.us2.list-manage.com/track/click?u=db6ee9d36fea0f44b9e7a8378&id=7c56cf1411&e=fc78088d13
Esther Bouma zegt
Als je de negatieve reacties van sommige Couperusliefhebbers op hertalingen van diens werk afdoet als een leeftijdskwestie (want die zijn oud en kunnen niet met veranderingen omgaan? Sorry, hoe bevooroordeeld.) van diezelfde liefhebbers, laat je toch een aantal overwegingen achterwege. Zoals: Hoe mag/kan je omgaan met het intellectuele eigendom van schrijvende kunstenaars?( en algemeen met kunst, kun je dan ook het werk van bijv. componisten gaan hercomponeren zodat de oren het beter aankunnen?) Je kunt als docent Nederlands ook met taalhistorie aan de slag gaan, met je scholieren een boek van Couperus of een andere negentiende-eeuwer lezen en het ze zelf laten hertalen naar hún Nederlands. Als je er zelf enthousiast van wordt, worden zij dat misschien ook wel en gaan er toch nog een paar Nederlands studeren. Van een vwo- scholier mag je bovendien best wat intellectuele inspanningen verwachten (of eisen wat mij betreft) en sommige literatuur beklijft sowieso decennia later pas als een mens wat meer levenservaring heeft.