Een taal is een fictie die waarheid wordt door de mensen die in haar geloven. Als niemand zou accepteren dat het Nederlands bestond, had het Nederlands ook niet bestaan. De mensen zouden nog allemaal praten en ze zouden hun buren kunnen verstaan, en met enige moeite zouden Mechelaars ook nog wel kunnen communiceren met Meppelaars, maar er zou geen reden zijn om te zeggen dat dit kwam doordat ze ‘dezelfde’ taal spraken.
Het Nederlands is helemaal geen eenheid. Er is wel een standaardtaal, maar die is natuurlijk bedacht door precies de mensen die geloofden in die eenheid. En zelfs die standaardtaal is voortdurend in beweging, waarbij de beweging in Meppel ook nog eens niet precies dezelfde kant opgaat als in Mechelen.
Weinig mensen hebben zoveel oog voor dat wonderlijke, weinig omlijnde spook als Marc Kregting. Zijn biografie lijkt er helemaal op gericht te zijn geweest om allerlei kanten van de taal te kunnen zien: hij is schrijver en dichter en schepper van een veelzijdig literair oeuvre. Hij is een veelzijdig lezer. Hij is ook al jaren actief als tekstschrijver. Hij is een Nederlander die al decennia in Vlaanderen woont. Hij heeft inmiddels ook twee Belgische dochters, die hij aanduidt als ‘het taalkundig genie’ en ‘de gourmande’. Hij heeft alle uithoeken van de taal gezien.
In zijn nieuwe boek Zilverlingen doet hij daar verslag van in de bij uitstek essayistische stijl die ook zijn bijdragen op Neerlandistiek karakteriseren: notities die gemaakt zijn naar aanleiding van iets dat het taalkundig genie of de gourmande zei, of dat iemand schreef in een politicologisch traktaat of een gedicht. Het zijn zijn persoonlijke reacties op die teksten, met de prettige suggestie dat de schrijver van zin 1 heus niet al wist wat de schrijver van zin 50 zou vinden.
Dat gaat bijvoorbeeld zo. De schrijver heeft een documentaire gezien over de Maagdenhuisbezetting van 2015. Daarin wordt onder andere gememoreerd hoe toenmalig collegevoorzitter Louise Gunning van de UvA zei dat ze ‘problemen wilde oplossen met met elkaar’.
Die uitdrukking associeert Kregting dan met Wim Kok, “officieel een socialist, toen hij als premier van paarse regeringen een dialoog aanging met collectieve voorzieningen. Een manier om de regie te kapen, omdat door die uitdrukking een ander beleefd te horen krijgt niet te weten waar hij of zij over praat.”
Dat brengt hem in een moeite door op een constatering over zijn eigen taalgebruik: “Vooral moeilijker taal lees ik veel vaker dan dat ik haar beluister. Soms ligt me een woord op de lippen waarvan ik besef het nooit in het oor te hebben gekregen.” Als voorbeeld komt er dan een vraag van ‘het taalkundig genie’: hoe de voornaam uit te spreken van de hoofdpersoon in De brief voor de koning van Tonke Dragt, Tiuri;
Tiejóérie? Of tíéjoerie (Engels: theory)? Dat moesten we ‘met elkaar’ oplossen, wat onmogelijk is.
Met Zilverlingen viert Kregting zijn vijfentwintigjarige jubileum als schrijver. Intrigerend is dat hij de stukken en stukjes in dit boek allemaal nog eens herschreven heeft. Dat heeft het associatieve en springerige karakter van de teksten gelukkig geheel niet aangetast.
Op mij maakt dat allemaal de indruk van groot realisme. Waar de boekenmarkt in die vijfentwintig jaar geregeld is overspoeld met boeken vol vrolijke stukjes die lekker van a naar b trekken en hun observaties over het algemeen beperken tot nostalgische bespiegelingen over verloren gegane taal of juist grappige observaties over de laatste taalmodes, ken ik geloof ik geen boeken die de volheid van de taal zo weet te raken.
Ja, het zijn allemaal verschillende registers en verschillende domeinen en wie aan Wim Kok denkt, denkt niet altijd tegelijk aan Tonke Dragt. Maar soms gebeurt dat dus juist wel.
Het fijne is dat dit blijkens de ondertitel ook nog eens ’taal over taal’ is, en dat de eerste taal in kwaliteit en inventiviteit nooit onderdoet voor de tweede en er vaak boven uitstijgt. De laatste zin van Zilverlingen luidt:
Men hoeft zichzelf niet te castreren, Vlaanderen zal gewoon een Hollandse auteur van me maken, ik ben een auteur die het West-Noordbrabants opent voor zijn ontaarding, ik ben een auteur die de taal redt door erin te snijden, en haar laat snijden en leven, en haar laat bewegen. Die, binnen die heilige korst waar men nog West-Noordbrabants spreekt, de hoge toon laat aanslaan van wat het Laaglandse volk vangt, zijn taal, zijn nog bloedende taal.
Zilverlingen van Marc Kregting is een heel ongebruikelijk boek over taal. En mede daardoor misschien wel het beste dat ik dit jaar heb gelezen.
Marc Kregting. Zilverlingen. Taal over taal 1994-2019. Gent: het balanseer, 2019. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter