Dezer dagen vindt op het Meertens Instituut een publiekssymposium plaats over de boerderij. Het deed me nogmaals denken aan het gedicht ‘liever naar het malieveld dan aan de hanenbalk‘ van Dichter des Vaderlands Tsead Bruinja.
Het gedicht staat aantoonbaar in een lange traditie van boerengedichten in de Nederlandse literatuur, gedichten die over het boerenleven gaan. Daarvan zijn minstens twee subgenres: de gedichten geschreven door boeren of zonen van boeren of andere sympathisanten en de gedichten van stedelingen. Bruinja’s gedicht past vooral in de eerste stroming.
Zo toont het allerlei opvallende overeenkomsten met het beroemde gedicht Akkerleven van de bekendste dichter-boer H.K. Poot (1689-1733).
Hoe genoeglijk rolt het leven
Des gerusten landmans heen,
Die zijn zalig lot, hoe kleen,
Voor geen koningskroon zou geven!
Lage rust braveert de lof
Van het hoogste koningshof.
Als een boer zijn hijgende ossen
’t Glimmend kouter door de klont
Van zijn erfelijke grond
In de luwt’ der hoge bossen
Voort ziet trekken; of zijn graan
’t Vet der klei met goud belaên;
Of zijn gladde mellekkoeien
Even lustig, even blij
Onder ’t grazen, van ter zij
In een bochtig dal hoort loeien:
Toon mij dan, o arme stad,
Zulk een wellust, zulk een schat.
(…)
Zo groot zijn die overeenkomsten dat je zou kunnen zeggen dat Bruinja’s gedicht er een eenentwintigste echo van is. De strekking ervan is natuurlijk volkomen omgekeerd, zoals meteen blijkt als je de eerste twee regels van Poots gedicht naast die in het gedicht van Bruinja zet. Met het genoeglijk leven is het inmiddels voor de landman gedaan:
denkt u er wel eens over
om uit het leven te stappen?
Maar ook verder spiegelt Bruinja’s opvatting duidelijk die van Poot. Dat geldt zelfs al voor het korte fragment van Akkerleven dat ik hierboven citeer. De ‘erfelijke grond’ van Poot komt bijvoorbeeld ook bij Bruinja terug:
je laat verloren gaan wat je ouders
en hun ouders hebben opgebouwd
En de ‘arme stad’ is kennelijk ook altijd de vijand gebleven:
daar zou ik ook voor met de trekker
naar den haag gaan
Zoals Bruinja in zijn gedicht de boer een ‘binnenvetter’ noemt, terwijl ook Poots landman in het hele lange gedicht ook nergens het woord voert (als zijn geliefde voor hem zingt, kust hij haar, maar anders niet).
Ik geloof dat het beeld van de boer door de eeuwen heen ook betrekkelijk constant is gebleven: dat van de eigenzinnige maar naar binnen gekeerde man (altijd een man) die sterk verbonden is met het stukje land waar zijn ouders al woonden en werkten.
Alleen zijn de omstandigheden dus in de loop van de tijd dramatisch veranderd.
Foto: Bicanski, Pixnio
Laat een reactie achter