Er zijn allerlei redenen waarom mensen het schoolvak Nederlands willen veranderen.
Sommige mensen willen sowieso ieder schoolvak altijd veranderen, bijvoorbeeld omdat ze denken dat de jaren twintig van de eenentwintigste eeuw natuurlijk radicaal ander onderwijs vergen dan de jaren tien.
Anderen maken zich zorgen om het taalniveau van de leerlingen die de middelbare school verlaten. Of over het feit dat ze nog nooit van W.F. Hermans gehoord blijken te hebben. Of dat ze geen Nederlands meer willen studeren aan de universiteit. En dan zijn er nog de mensen die zien dat het vak van leraar Nederlands er ook niet beter op wordt met de miljoenen eisen die er worden gesteld en de weinige middelen die er worden geboden.
Als er maar genoeg mensen vinden dat iets moet veranderen, gebeurt er misschien wel wat – hoe divers de motieven van die mensen ook zijn.
Het heeft er alle schijn van dat we nu op een dergelijk punt in de tijd zijn aanbeland. Iedereen wil dat er iets verandert: leraren, politici, ambtenaren, hoogleraren. Ze hebben misschien allemaal een ander motief, maar dat het zo niet langer kan, daar zijn ze het in ieder geval over eens.
Dit jaar werden er in Nederland aan de minister al twee belangrijke rapporten aangeboden. Het eerste was Curriculum.nu, dat bestond uit teams van docenten die in opdracht van het ministerie van onderwijs het hele onderwijs – van groep 1 tot en met 6 vwo – doorlichtte. Het tweede was van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW), die gevraagd was een diagnose te stellen voor de vraag waarom de universitaire opleidingen Nederlandse Taal en Cultuur zo’n terugval zagen in de studentenaantallen en die een groot probleem zag in het middelbaar onderwijs.
Uit de bouwstenen van die adviezen, en waarschijnlijk nog een heleboel meer, zal nu binnenkort een nieuwe invulling voor het schoolvak Nederlands worden opgebouwd. Hoe dat precies gaat gebeuren, weet nog niemand.
Curriculum.nu is in de media regelmatig zeer hard bekritiseerd, maar meestal betrof dit andere vakken dan Nederlands. De teams hadden het hoe dan ook niet gemakkelijk: ze bestonden zoals gezegd uit docenten en een enkele schoolleider, die een beperkt aantal dagen waren vrijgesteld om gezamelijk een overkoepelende visie over het hele vak samen te stellen. Ze werden daarbij terzijde gestaan door een aantal deskundigen, onder andere van SLO (de Stichting Leerplanontwikkeling), maar dat stond natuurlijk niet tegenover de absurde omvang van de taak.
Dat er bij Nederlands geen gekrakeel ontstond, had geloof ik te maken met het feit dat iedereen wel aanvoelde dat er inderdaad iets moest gebeuren, en dat grote ruzies alleen maar zouden leiden tot mogelijke vertraging.
Het ontwikkelteam Nederlands kwam bovendien met een mooi pakket aan ‘grote opdrachten’ voor het schoolvak, die er op neer kwamen dat leerlingen mondige, goed geïnformeerde, verstandige taalgebruikers moesten worden en dat grondige kennis van taal en letterkunde op alle niveaus daarbij kan helpen. De ‘grote opdrachten’ – een term die gelukkig niet door de ontwikkelteams is verzonnen, maar door iemand die vast heel hoog is bij het ministerie – zijn daarbij ook algemeen genoeg om op allerlei manieren te kunnen worden geïnterpreteerd.
Allerlei belangrijke organisaties hebben zich dan ook lovend uitgelaten over de plannen die Curriculum.nu met het schoolvak had, van lerarenvereniging Levende Talen tot en met de overheidsorganisatie de Nederlandse Taalunie.
Het zal dus nog wel aankomen op de vraag hoe die algemene mooie woorden precies gaan worden ingevuld. Daar komt nog bij dat het docententeam voor Nederlands heeft besloten zich uiteindelijk uit tijdgebrek te beperken tot het primair onderwijs en de onderbouw van de middelbare school.
Er kan dus nog van alles veranderen. In het politieke jargon heet het ook dat Curriculum.nu ‘voortbouwt’ op de door ongeveer iedereen rampzalig geachte plannen Onderwijs 2032 van de commissie Schnabel. En dat schijnt te betekenen dat niemand meer naar die oorspronkelijke plannen omkijkt.
Ook de aanbevelingen van de KNAW-commissie zijn algemeen. Zij constateert dat het schoolvak door leerlingen weinig uitdagend wordt gevonden en zelfs saai en stelt vooral voor daar wat aan te doen door meer samenwerking tussen universitaire neerlandici en de school. Zij richt zich daarmee dus primair (zij het niet uitsluitend) op juist de bovenbouw, maar tot heel concrete plannen komt het niet.
Eén min of meer concreet puntje wil ik er wel uitlichten omdat ik hoop dat het ervan komt: dat universitaire neerlandici, vakdidactici en leraren samen de opdracht zouden krijgen om een open access-methode voor het hele middelbare onderwijs op te zetten. Naar mijn overtuiging zit een van de grote conservatieve kranten op dit moment bij de uitgevers van de lesmethoden, die geen enkele zin hebben in dure en ingrijpende wijzigingen en waarvan de marktleider, Noordhoff, een gigantische greep op de markt heeft.
Een open access-methode zou gratis op het internet kunnen worden gezet. Uitgevers die er brood in zagen zouden toestemming moeten krijgen om een en ander dan ook nog op glanspapier en met mooie plaatjes af te drukken. De methode zou kunnen laten zien hoe mooi en inspirerend en uitdagend het vak kon zijn. Er zijn naar mijn indruk genoeg mensen met een warm hart voor het vak Nederlands om dat samen tot een succes te kunnen maken.
Maar over wat er in die methode zou moeten staan, zwijgt ook de KNAW-commissie. Toch zijn daar gelukkig ook her en der al plannen over ontwikkeld, al hebben die nog niet de status van adviezen aan de minister gekregen. (En misschien hoeft de minister over dat onderwerp ook niet geadviseerd te worden.) Te denken valt aan plannen van Levende Talen en van het zogeheten Meesterschapsteam, waarin al een aantal jaren vakdidactici en inhoudelijk experts nauw samenwerken om het academisch onderzoek dichter bij het middelbaar onderwijs te brengen.
Vermoedelijk zal het woord nu eerst zijn aan een speciale commissie die de huidige plannen omzet in concrete nieuwe eindtermen, en zullen er daarna allerlei mensen aan de slag moeten. Het zal nog niet meevallen want als een en ander concreter wordt, ligt onenigheid misschien alsnog op de loer. Maar als iedereen blijft zien dat het zo niet kan, zal het schoolvak Nederlands vanaf 2020 hopelijk eindelijk veranderen.
Dit stuk verscheen eerder in VakTaal.
Foto: Kai Stachowiak, Public Domain Pictures
Welmoed zegt
Er is toch geen toestemming nodig van de minister en de KNAW voor een nieuwe methode voor Nederlands? Laten we gewoon beginnen met die open access methode!
Wouter van der Land zegt
“Een open access-methode zou gratis op het internet kunnen worden gezet. Uitgevers die er brood in zagen zouden toestemming moeten krijgen om een en ander dan ook nog op glanspapier en met mooie plaatjes af te drukken. (…). Er zijn naar mijn indruk genoeg mensen met een warm hart voor het vak Nederlands om dat samen tot een succes te kunnen maken.”
Nu onderschat je het vak van educatieve methoden maken imho toch echt zwaar. Met glanspapier en een paar plaatjes ben je er niet met een tekst die wordt geproduceerd door Neerlandici. Niet alleen het schrijven van de tekst vraagt om een zeker talent, maar ook het doseren van de informatie en het maken van lijstjes met bullets e.d. Beeldredactie is net zo belangrijk. Natuurlijk kun je bij een stuk over Jan Wolkers een foto van Jan Wolkers plaatsen, maar welke foto ondersteunt de tekst en de methode als geheel het beste? Dan is er nog grafische vormgeving, die essentieel is bij het sturen van de aandacht het managen van de prikkels. Tot slot zijn er nog film en interactieve media die je wilt inzetten. Laat je die ook door mensen met een ‘warm hart’ maken?
De beste aanpak lijkt mij om een (hoog)leraar Nederlands te vinden die goed kan schrijven voor de schoolleeftijd en deze op te nemen in een team met een didacticus, ontwerper, redacteur, filmmaker e.d. Dus precies zoals educatieve uitgeverijen het aanpakken. Open Access lijkt me overigens wel geweldig voor losse projecten en lessen. Een Wolkers-kenner die een boeiende les over de auteur maakt als onderdeel van een database met duizenden vergelijkbare lessen.
Ronald V. zegt
Over plaatjes
Misschien zouden Neerlandici een beetje kunnen samenwerken met kunsthistorici, die, naar ik mag hopen, enig verstand hebben van allerlei plaatjes en niet alleen van topschilderijen.
Mijns inziens dienen schrijvers geplaatst te worden in hun culturele context en bij die context behoort ook de visuele kunst. Maar ook de buitenlandse literatuur. Een vergelijking tussen, zeg, Emants en Tsjechow is wellicht enigszins instructief.
Maar een literair werk mag niet opgelost worden in zijn context. Het literaire werk is de voorgrond en de achtergrond is maar de achtergrond. En ook deze these dient aangestipt te worden in het onderwijs.
RV
jandeputter zegt
Maar zo’n site bestaat toch al? De site http://www.literatuurgeschiedenis.nl is gemaakt door universitaire docenten voor het middelbaar onderwijs.
Marc van Oostendorp zegt
Literatuurgeschiedenis.nl is een goed voorbeeld. Maar die site gaat alleen over… literatuurgeschiedenis. En dat is slechts een klein onderdeel van het vak.
Berthold van Maris zegt
Is het misschien een idee om eerst eens zelf een paar jaar les te geven op een middelbare school, en dan pas je ideeen over dat middelbaar onderwijs over de neerlandistiekgoegemeente uit te storten?
Melchior Vesters zegt
Ik vind het best dat Marc aftrapt. Omdat ik leraar ben, vul ik dan aan. Zo komen we ergens.
Els Stronks zegt
Goed om van een docent te horen hoe tegen nieuwe onderwijsmaterialen aangekeken kan worden!
Met LitLab (platform waarop leerlingen literatuur/cultuur onderzoekend kunnen leren lezen, http://litlab.nl) doen we het al een tijdje zo: wij doen een voorzet, voor een format (proef of leesclub) of voor de invulling van een format, en dan vragen we groep docenten in een workshop te reageren. Dan passen wij aan, en vragen daarna opnieuw wat er verbeterd kan worden. Leerlingen kunnen ons ook na het gebruiken van een onderdeel van de site mailen. En dat doen zo ook, en ook hun commentaar gebruiken we voor verandering en verbetering. Dat is wel het mooie van digitale materialen: dat er veel ruimte en mogelijkheid is voor het zoeken naar inhouden en werkvormen die in het middelbaar onderwijs goed bruikbaar blijken. Je hoeft niet te wachten tot volgende editie van een boek.
Met de ontwikkeling van de Schrijfakademie (http;//schrijfakademie.nl) doen we het eigenlijk net zo, maar daar wordt oefenmateriaal meer nog dan bij LitLab door deskundigen op bepaald terrein aangeleverd. Dus een meme-specialist helpt mee de schrijfoefening voor een meme te maken, Tsead Bruinja denkt als Dichter des Vaderlands momenteel mee over een schrijfoefening voor het gelegenheidsgedicht. Dat vind ik ook een pluspunt van digitale ontwikkeling: het is vaak niet zo gemakkelijk om goede didactiek te bedenken bij onderwerpen waar je zelf net iets minder inzit, maar je kunt digitaal gemakkelijk stap voor stap opbouwen en daar waar dat goed uitkomt, hulp van specialisten vragen.
Berthold van Maris zegt
Ik denk dat je er niet veel aan hebt, aan die zelfbenoemde deskundigen.
Els Stronks zegt
Ik had de link naar de Schrijfakademie verkeerd getypt, bij deze: https://schrijfakademie.nl/.
Ik denk dat dit nu juist het voordeel is van digitaal: we kunnen proberen of en hoe het werkt. Niet alleen bedenken of we er wel of niet iets aan hebben. Werkt het niet, ligt er geen stapel gedrukte boeken die nog jaren mee moet. Het geeft ruimte al doende onderwijsmaterialen te ontwikkelen die we op dit moment nog niet hebben – om wat voor reden dan ook..
Melchior Vesters zegt
Als aanvulling op Jan de Putter: vergeet ook de Tekst in Context-reeks niet (weliswaar niet open access, maar bevat een schat aan kunsthistorisch materiaal; de integratie is er dus al). Een discussie over plaatjes/beeldredactie is mijns inziens momenteel overbodig, want aan illustraties ontbreekt het niet. Bijvoorbeeld de Nieuw Nederlands-literatuurmethode is grafisch ook behoorlijk aantrekkelijk. Dat is dan ook het enige sterke punt eraan; het ontbreekt aan INHOUD (dit is eveneens het zwakke punt van de reguliere NN 6e editie, die qua ‘beeldredactie’ is verfraaid/verkleuterd – subjectief oordeel – maar inhoudelijk is vermagerd – objectieve vaststelling). Dus hoort deze discussie over lesmethodes over inhoud te gaan.
Ben het eens met Marc dat de macht van Noordhoff/Nieuw Nederlands gebroken moet worden. De NN-methode is schandalig duur (inmiddels ruim honderd euro voor een boek plus digitale licentie, die ze nu alleen als combideal verkopen). Als je als sectie met NN werkt (marktaandeel zeker 80%), houd je bijv. geen geld over om TiC-klassensets te kopen (die ook niet goedkoop zijn, maar je kunt wel een korting bedingen bij de uitgever). Er zijn een aantal alternatieve methoden, maar die schieten naar mijn mening qua tekstkwaliteit tekort. Vaak zijn de teksten korter en simpeler dan in NN, het is soms echt kleuterniveau. Mijns inziens is er maar één methode superieur: Kern, inhoudelijk ‘kernachtig’ en qua beeldredactie prettig sober! Deze methode is ook goed betaalbaar – de makers trachten de dominantie van NN te doorbreken en er is een groeiende hoeveelheid digitaal materiaal – die je zou kunnen aanvullen, bijv. met open access.
@ Marc: Misschien is het handig om met die uitgevers in contact te treden, te kijken wat zij als (betaalde) basis aanbieden, en dat als vertrekpunt te nemen voor open access-verdieping.
Deze aanpak heeft twee belangrijke voordelen: ten eerste hoef je w.b. de basis het wiel niet opnieuw uit te vinden (dus kun je je richten op inhoudelijk verdiepende, verrijkende modules; ik noem Verhagens leerboek, Taalkunde voor de Tweede Fase (2006), als voorbeeld dat je kan updaten). Ten tweede is het slim/realistisch om ervan uit te gaan dat scholen blijven werken een papieren lesmethode (ben zelf i.i.g. totaal geen fan van het geheel verdwijnen van het fysieke boek). En aangezien je die niet zelf gaat uitgeven, moet je dan toch een bestaande methode kiezen. Kies dan Kern, als je de macht van NN wilt breken.
Wat betreft het voorstel om een ‘(hoog)leraar Nederlands te vinden die goed kan schrijven’: daar ben ik op zich niet tegen (het recente, zeer leesbare boek van Honings & Jensen, acht ik inzetbaar in de bovenbouw) maar een nieuw lesboek van bijv. Van Oostrom is niet de oplossing van het grotere probleem. Het grotere probleem is niet het ontbreken van goed leermateriaal, maar het ontbreken van consensus onder leraren Nederlands dát er meer vakinhoud moet worden aangeleerd (en zolang die er niet is, kun je mooie boeken of open access-modules maken, maar dreigt het gevaar dat veel scholen ze als ‘extra’ zullen beschouwen i.p.v. noodzaak). De principiële discussie hierover is onvoldoende gevoerd; geheid dat er onenigheid zal zijn wanneer concreet wordt gemaakt dat leerlingen X/Y/Z moeten weten, en dat dat méér moet zijn dan nu (dus: omhoog die studielast voor het schoolvak!). Maar die onenigheid overwin je alleen met een stevig publiek debat.
Lang verhaal kort, to do: 1. krachten coördineren met Kern om de macht van NN te breken.
2. Principiële discussie in de beroepsgroep opzetten/blijven pushen om ervoor te zorgen dat veel meer leraren gaan inzien dat de huidige, eenzijdig op vaardigheden gerichte invulling de dood van het schoolvak is, oftewel dat er meer vakinhoudelijke kennis moet worden aangeleerd. Alle tegenstanders hiervan (SLO oude lijn, curriculum.nu-positivo’s) om de oren slaan met feiten, zoals PISA-2018 en de algehele PISA-trend betreffende leesvaardigheid sinds invoering van de Tweede Fase, die inhoudelijke kaalslag.
Marc van Oostendorp zegt
Mijn goede voornemen voor volgend jaar was met die uitgevers te gaan praten. Ik wil ook Noordhoff daarbij niet uitsluiten. In een Facebook-reactie op dit stuk wordt mij verweten dat ik mijn ziel aan de duivel heb verkocht door redacteur te zijn van TLPST, een lesgroep die Noordhoff al heel lang maakt samen met Onze Taal (ik schrijf samen met Erik Dams namens Onze Taal de tekstjes, bij Noordhoff maken ze daar de vragen bij). Het is een klein druppeltje op een gloeiende plaat, maar ik vind het belangrijk dat die brief voor iedereen gratis toegankelijk is – hij staat meteen na verschijnen op de site van Onze Taal en is dus Open Access.
En natuurlijk zou het uitermate onverstandig zijn om het wiel helemaal opnieuw uit te vinden. Je kunt best aansluiten bij allerlei dingen die er al zij, en in de wetenschappelijke wereld sluit Open Access allerlei vormen van samenwerking met commerciële partners ook niet uit.
Tegelijkertijd weet ik ook dat het probleem dat je noemt – het feit dat de veelvormige massa die een docentencorps nu eenmaal is moeilijk in beweging te krijgen is – zeer reeel is. De strijd speelt zich af op meerdere terreinen tegelijk.
Wouter van der Land zegt
Melchior Vesters schreef: ‘Het grotere probleem is niet het ontbreken van goed leermateriaal, maar het ontbreken van consensus onder leraren Nederlands dát er meer vakinhoud moet worden aangeleerd (en zolang die er niet is, kun je mooie boeken of open access-modules maken, maar dreigt het gevaar dat veel scholen ze als ‘extra’ zullen beschouwen i.p.v. noodzaak).’
Zo’n discussieover vakinhoud kan lijkt mij juist uitstekend gevoerd worden aan de hand van prototypes. Bijvoorbeeld een lessenprogramma in hoofdlijnen, een aantal uitgewerkte lessen en een aantal examenopgaven.Je zag bij de hertaling van Couperus dat er aan de hand van een concreet voorbeeld landelijke discussie ontstond. Nu blijft het in de kamertjes hangen en blijft er bijv. een hoog persoon bij het ministerie die taalkunde op de middelbare school tegenhoudt.Het Syntaxisboek van Henk Wolf heeft ook flink stof doen opwaaien.
Luck van Leeuwen zegt
Dit is een vreemd dogma. Ik hoor het vaker voorbij komen. Er is bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap – ik ga er vanuit dat je dat ministerie bedoelt – helemaal niemand die ’taalkunde’ op het middelbare scholen tegen houdt. Integendeel, in Nederland geldt onderwijsvrijheid, en scholen zijn relatief vrij in wat ze aanbieden; al is er wel een examenprogramma uiteraard. Maar alleen het centraal schriftelijk – dat voor 50% onderdeel uitmaakt van het eindexamenprogramma – is een echt een keihard richtsnoer. Op dat schriftelijk examen kun je overigens van alles aanmerken, maar dat terzijde. OCW gaat niet over vakinhoud, en als ze daar wel een bijdrage aan leveren – bijvoorbeeld in de vorm van Curriculum.nu -, is dat als facilitator en bewaker van het proces.
Het examenprogramma is voor Nederlands tamelijk summier. SLO biedt wel handreikingen om het vak in te richten, maar dat is slecht een advies en heeft geen bindende kracht. Scholen hebben alle vrijheid om taalkunde als eminent onderdeel op te nemen in het curriculum. Als een docent het boek van Henk Wolf wil behandelen, kan dat gewoon. Het probleem is niet dat het ministerie bepaalde inhouden tegen houdt, maar dat uitgevers, leraren en schoolbestuurders tamelijk conservatief zijn ingesteld – al chargeer ik hier natuurlijk. Daar zijn natuurlijk allerlei oorzaken voor, het past niet in dit kader om daar verder op in te gaan.
Melchior Vesters zegt
“Daar zijn natuurlijk allerlei oorzaken voor, het past niet in dit kader om daar verder op in te gaan”.
– Mwah, ik wil er aangaande leraren en schoolbestuurders best een paar noemen. Lijkt me relevante contextuele informatie voor elke discussie over het verbeteren van het curriculum.
1. Het CE is inhoudelijk eenzijdig (alleen tekstbegrip + een beetje argumentatie), dus zetten leraren hun lestijd eenzijdig in. Een beter curriculum begint volgens mij bij een veelzijdiger CE. Zolang literatuur en taalkunde percentagegewijs amper meetellen in het totaalcijfer, zal er veel te weinig lestijd aan besteed worden.
2. Tot voor kort (maar eigenlijk nu nog steeds een beetje) keek de inspectie naar het verschil tussen SE en CE. Was het verschil te groot, dan werd je als sectie op je vingers getikt door het schoolbestuur. Compleet idiote situatie natuurlijk, want SE-CE-verschil is nietszeggend als de inhoud van SE en CE verschilt… Anyway: nu geven veel secties ook in het SE-deel CE-stof – weer dat saaie tekstbegrip – in plaats van interessante vakinhoud. Daarbij kan meespelen dat schoolbesturen zich willen profileren met hoge slagingspercentages en hoge gemiddelden.
3. Schoolbesturen bezuinigen op onderwijs. Op behoorlijk wat scholen is het normaal dat vwo-bovenbouw maar 2 uur Nederlands per week krijgt (voor een kérnvak, mind you!). Dat is simpelweg te weinig om cultuuronderwijs – of: taalkundeonderwijs – van enige diepgang te realiseren. Je kunt er eigenlijk alleen maar de verplichte prak voor het CE in realiseren.
4. Gevoelig punt: de hbo-isering van het beroep, oftewel het bijna uitsterven van de universitair geschoolde docent Nederlands (op het vmbo werkelijk een witte raaf, max. 1%) doet het inhoudelijke niveau geen goed. Maar het gebrek aan vakinhoud, want daar hebben we het over, is ook een probleem op universitaire lerarenmasters. Ik spreek overigens uit ervaring: ik heb zowel de HBO-opleiding als de universitaire master van binnen gezien.
Jos Breuring zegt
Deze zin vind ik verwarrend: ‘Ze werden daarbij terzijde gestaan door een aantal deskundigen, onder andere van SLO (de Stichting Leerplanontwikkeling), maar dat stond natuurlijk niet tegenover de absurde omvang van de taak.’ Dit omdat ze ondanks de hulp wél tegenover een taak van grote omvang stonden. Mijn suggestie ter verbetering van deze zin is om die aan te vullen met: ‘(…) stond niet in verhouding tegenover (…), of te veranderen in: ‘(…) maar dat woog niet op tegen de absurde omvang van de taak.’