Door Marten van der Meulen
In zijn bespreking van het nieuwe boek van Nicoline van der Sijs op Neerlandistiek licht Joop van der Horst een interessant citaat uit dat boek:
In hoofdstuk 6 bespreekt Van der Sijs wat zij noemt “de opmars van de taalpolitie” in de 20ste eeuw: het gehakketak op andermans taalgebruik. (…) Het is inderdaad een 20ste-eeuws verschijnsel, lijkt me. Maar ik zou er graag bij vermeld zien dat het nog volstrekt onvoldoende onderzocht is.
Hier ben ik het volmondig mee eens: de opmars van de taalpolitie is inderdaad te weinig bestudeerd. Het effect daarvan is te zien: zo is bijvoorbeeld op de site van een anderzijds gerenommeerde Nederlandse deskundige op het gebied van taalnormen de volgende zin te lezen:
“Unlike in the UK (or the US), usage guides, or language advice manuals, are barely a popular text type in my country (…)”
Een van de dingen die ik in het kader van kader van mijn proefschrift heb gedaan, is proberen een indruk te krijgen van de 20e-eeuwse taalpolitie. Daaruit blijkt dat taaladviesboeken wel degelijk een populair teksttype zijn (zoals veel mensen ook al wel wisten), en dat er inderdaad een opmars van het genre te zien is in de 20e eeuw.
Wat is taaladvies?
Het is eerst goed om even kort te kijken naar wat taaladviesboeken eigenlijk zijn. Dat lijkt vanzelfsprekend: dit zijn boeken waarin taaladvies wordt gegeven. Het gaat dan niet zozeer om uitspraken over grammatica in z’n algemeen (“in het Nederlands komt het lidwoord vóór het zelfstandig naamwoord”), maar om specifieke gevallen waarbij ongewenste variatie optreedt (zoals ik eerder schreef), zoals bij als en dan, bij kost duur of kost veel, hen/hun en zo nog eindeloos veel meer kwesties. Die kwesties bevinden zich op alle niveaus van de taal: spelling, uitspraak, woordbouw, zinsbouw, woordkeuze etc.
Naast dit soort gevallen zijn er ook nog andere typen taaladvies, die net een wat ander karakter hebben. Denk bijvoorbeeld aan stijladvies. Stijladvies is meer een kwestie van smaak: de taaluitingen die worden gemaakt zijn minder fraai maar niet fout. Denk daarbij aan de tangconstructie, nominaliseringen of zinnen beginnen met en of want. Het kán wel, maar we doen het liever niet. Ook zijn er nog organisatorische kwesties, zoals hoe je een alinea opbouwt, of waar je de datum zet bij een zakelijke brief.
In het Engels wordt wel gediscussieerd over het verschil tussen een usage guide en een style guide. Die discussie is complex (zie bv Straaijer 2018), en in ieder geval voor het Nederlands minder relevant. Taal- en stijladvies staan vaak in dezelfde publicatie. Is zo’n publicatie dan een taaladviesboek of een stijladviesboek? Ik omzeil deze in mijn ogen onproductieve discussie en richt me op de daadwerkelijke adviezen. Staat in een boek een advies over grammatica, dan valt het binnen mijn afbakening van taaladviesboek, ongeacht of er ook stijladviezen in dat boek staan. Overigens heb ik nog wel wat meer demarcaties aangebracht, waar ik eerder over schreef (hier en hier).
Taaladviespublicaties
Nu is de opmars van de taalpolitie in de 20e eeuw weinig onderzocht, maar niet totaal genegeerd. Walter Haeseryn besteedde er wat aandacht aan in een hoofdstuk getiteld Normatieve studies (in De Nederlandse taalkunde in kaart 1999). Tien jaar eerder noemde Paul Gillaerts in zijn Handboek Normatieve Taalbeheersing een aantal titels, en nog eerder deden ook in ieder geval Hermkens en Maureau dat. Maar hun doel is nooit de traditie echt in kaart te brengen: ze noemen ieder slechts een aantal van de bekendere werken. Zo blijft onduidelijk wat de omvang van de traditie is.
Mijn doel was eerst eens te kijken wat er nou allemaal echt verschenen was. En wat blijkt: sinds de jaren 1910 zijn er ieder decennium minstens twee nieuwe taaladviesboeken verschenen: in het laatste decennium van de vorige eeuw zelfs 34 stuks! Hieronder een tabelletje met wat cijfers. Al met al had ik op het moment dat ik deze tabel maakte (ergens eind 2018) 130 language advice manuals gevonden. Zie VanderMeulen_Overzicht_van_taaladvieswerken_1900-2018 voor de volledige lijst.
Er is allerlei interessants over deze kleine tabel te zeggen. Zo blijft het aantal nieuwe publicaties lange tijd stabiel, maar is er vanaf de jaren 1980 een toename te zien. In de jaren 1990 is er een tsunami aan nieuwe taaladvieswerken te zien. In het afgelopen decennium is er juist een afname te zien, die volgens mij direct verband houdt met de opkomst van het internet. Het geringe aantal nieuwe titels in de periode 1970-1979 is ook interessant: zijn er dan alleen herdrukken, heeft het iets met de tijdgeest te maken of is er iets anders aan de hand?
Een belangrijk punt is bovendien dat bovenstaande tabel niet eens alle taaladviesboeken over het Nederlands omvat. Ik heb een bepaalde afbakening gemaakt, vanwege de aard van mijn proefschriftonderzoek. Ik keek bijvoorbeeld niet naar werken die expliciet uitsluitend op Vlaanderen waren gericht (zoals Permentier 2003), of naar publicaties die alleen over interpunctie gingen (zoals dit boekje van Onze Taal), of alleen over voorzetsels (zoals Reinsma 2013). Toch kun je dit soort werken ook onder de noemer ’taaladvieswerken’ vatten, en het totale aantal daarvan ligt dus nog een stuk hoger dan de tabel doet vermoeden.
Herdrukken en verkoopcijfers
De lijst bevat bovendien enkel unieke titels. We hebben het dan nog niet eens over herdrukken. Ik heb daar geen cijfers van, maar duidelijk is wel dat zeker niet alle werken eendagsvliegen waren. Het bekendste taaladviesboek bijvoorbeeld, Is dat goed Nederlands van Charivarius (de bedenker van Tante Betje), kent 10 herdrukken, en bovendien een nieuwe uitgave verzorgd door Wim Daniëls uit 1998. In de doolhof van het Nederlands van B.C. Damsteegt (die nog les gaf op de middelbare school waar ik ook op ging, het Gymnasium Haganum, m.a.w. als je maar zoekt kom je altijd een toevalligheid tegen) kent ook 10 drukken. De kroon lijkt Onze stijlfouten van Wildschut en later Wildschut & Van Delden te spannen, dat maar liefst 22 drukken kent. En dan hebben we dus nog minstens 127 unieke werken te gaan.
Naast edities zou je ook nog naar verkoopcijfers kunnen kijken. Daarover is zo mogelijk nog minder bekend, en er is geen handige website zoals WorldCat waarop je dit handig kunt nazoeken. Eigenlijk het enige wat we weten is dat de Schrijfwijzer van Jan Renkema volgens de eigen website meer dan een half miljoen keer is verkocht. Dat is op zich al een fors aantal, en bijvoorbeeld de bovengenoemde werken zullen ook een zekere verspreiding kennen.
Kortom: taaladvies is in het Nederland van de 20e eeuw een fenomeen van aanzienlijke omvang, zowel in aantal publicaties als in herdrukken als in geïnteresseerden. Er is bovendien een toename te zien aan het eind van de twintigste eeuw, en een daaropvolgende afname in het afgelopen decennium. Maar hoe je het ook wendt of keert, een marginaal bestaan leiden taaladviesboeken absoluut niet.
Dit stuk verscheen eerder op het blog van Marten van der Meulen
Foto: Wutsje, Wikimedia
Bert Mostert zegt
Gezien de verkoopcijfers is voor veel Nederlandstaligen de taalpolitie “je beste vriend”. Mag dat?
Marten van der Meulen zegt
Ik ga in ieder geval niet over wat wel en niet mag. Maar dat de taalpolitie de ‘beste vriend’ is van veel Nederlandstaligen lijkt me een vreemde conclusie: er worden bijvoorbeeld veel meer romans verkocht, mensen praten met elkaar en gaan naar de film. Zijn die objecten of activiteiten dan niet hun beste vriend (ook al zit daar geen woordgrap bij)?
Bert Mostert zegt
Zo serieus en letterlijk als de reactie van van der M.was het inderdaad niet bedoeld. Maar een feit blijft dat veel mensen (“een fors aantal”)blijkbaar behoefte hebben aan adviezen en zelfs voorschriften op taalgebied. Zo beter?
Marten van der Meulen zegt
Dank 🙂 De vraag is natuurlijk of ze daar echt behoefte aan hebben, en of de verspreiding van dit soort boekjes kan worden gezien als bewijs daarvoor. Er speelt ook heel sterk een performatief element: je hoort zulke boekjes te hebben als editor, journalist, content schrijver etc, want het creëert een beeld dat je je vak serieus neemt. Of de boekjes daadwerkelijk worden gebruikt is weer iets anders.
Henk Smout zegt
‘Twee keer zo veel DAN’ moet fout blijven!
Jacomine Nortier zegt
Niet Nederlands maar wel echt taalpolitie, wordt ook zo genoemd: https://www.youtube.com/watch?v=dlXOqFh0JUc&t=2s
Peter Nieuwenhuijsen zegt
De politie is er om de wet te handhaven. Zo bezien kan er wel een spellingpolitie bestaan, maar geen taalpolitie. Ik vind het woord ’taalpolitie’ ook echt niet welgekozen. Taaladviesboeken vormen eerder de (weliswaar zelfbenoemde) wetgevende macht dan dat zij wetten willen handhaven.
Peter-Arno Coppen zegt
Leg er ook even de ontwikkeling van het aantal abonnees van Onze Taal naast. Die vertoont eveneens een piek rond 1990. Volgens mij zijn daar als oorzaken bedacht het succes van Renkema’s Schrijfwijzer (Renkema is een tijd hoofdredacteur geweest), en de enorme verkoopcijfers van het boekje Turbotaal (en opvolgers) van Jan Kuitenbrouwer.
Marc van Oostendorp zegt
Ligt de piek van het abonneebestand van Onze Taal niet veel eerder rond 2000? Mij lijkt de verklaring (ook) te zoeken in algemene maatschappelijke tendensen: de stijging tot die tijd heeft iets te maken met het gestegen opleidingsniveau (en het inzakken erna met de komst van internet als bron van informatie en vermaak).
Ingrid Tieken zegt
Dankjewel hiervoor, Marten. Je had mij best bij naam mogen noemen, hoor. Maar je verwijst naar ons blog en naar ons werk in het kader van het Bridging the Unbridgeable project, en dat is mooi. Zo is jouw eigen onderzoek immers ook begonnen. In een MA-cursus ging je samen met medestudent Inge Otto in op mijn uitdaging om aan te tonen dat er wél een taaladviestraditie voor het Nederlands bestaat. Jullie hebben een mooie verzameling titels aangelegd, en er een heel goed paper over geschreven. Inmiddels heb jij zelf al een aantal papers over het onderwerp gepubliceerd; drie ervan heb ik gelezen. Wat alleen jammer is, is dat je geen onderscheid maakt tussen wat wij consequent “usage guides” en “style guides” noemen. Al overlappen ze vaak nogal, er bestaat wel degelijk een belangrijk verschil tussen, vooral vanwege het publiek waarvoor de verschillende publicaties bedoeld zijn (de NRC-redacteur bijvoorbeeld of de gewone taalgebruiker). Carmen Ebner heeft erover geschreven, en ik leg het uit in mijn boek Describing Prescriptivism (Routledge 2020). Waaróm ik het jammer vind, is dat jouw bevindingen nu niet goed met die van ons zijn te vergelijken. Daar had ik namelijk op gehoopt, in het kader van een vergelijkend paper dat ik eind deze maand in Augsburg ga geven, waarin ik ook naar de Duitse traditie kijk. Zo blijft er gelukkig nog heel wat te doen voor onderzoekers op dit gebied!