Wat Harry Mulisch onder andere tot een groot schrijver maakte: dat hij zich overal mee bemoeide. Ieder aspect van ieder boek dat hij schreef overdacht hij: hij schetste de omslagen van zijn boeken, hij herschreef zijn boeken tot ze stonden. Nog iets dat hem groot maakte: dat hij zelf alles nauwgezet documenteerde en een archief naliet waar de literairhistoricus iets mee kan. En een derde factor in zijn grootsheid: dat hij aan het eind van zijn leven een aantal goede literaire executeurs testementairs wist aan te stellen: Marita Mathijsen, Robbert Ammerlaan en Arnold Heumakers.
Samen zullen die factoren ervoor zorgen dat aan het eind van deze eeuw Mulisch de grootste van de groten zal blijken te zijn.
Het blijkt allemaal uit een heel aardig boekje dat studenten van de Amsterdamse master Redacteur/editor onlangs uitgaven: ‘Wat ik maak, dat ben ik’. Het schrijf- en uitgeefproces van Harry Mulisch. Zij kregen toegang tot het archief en schreven, vaak in duo’s, een enkele keer solo. artikelen die ingaan op individuele boeken. Ze gaven het boekje bovendien zelf uit, zodat ze in praktische zin zelf met alle aspecten van het vak te maken kregen. (Wat een geweldig idee! Hulde aan Everdien Rietstap, de docente die dit allemaal begeleidde!)
In het boek komen de grote drie van de Mulisch-kunde ook aan het woord: Mathijsen schreef een inleiding, Heumakers en Ammerlaan worden geïnterviewd.
Samen geven de artikelen een indrukwekkend inzicht in de enorme professionaliteit die Mulisch aan de dag legde.
De artikelen behandelen onder andere Bericht aan de rattenkoning, het spellingspamflet Soep lepelen met een vork (hoeveel spelfouten werden daar in verbeterd?), de novellen Voorval en Het beeld en de klok en het korte verhaal Oude lucht. Eén stuk werd voorgepubliceerd op het blog Platform leest: Dichter bij de regenboog, over Wat poëzie is.
Een heel goed stuk vind ik dat van Nicole Kaandorp en Josje de Zwart, over Twee vrouwen. Dat is een roman waarin een lesbische verhouding van de vertelster een centrale rol speelt, maar toen Mulisch de eerste hoofdstukken schreef was die vertelster nog een man. Maar na die hoofdstuk noteerde Mulisch ineens een briljante ingeving (door Kaandorp en De Zwart facsimile weergegeven):
Is hij een vrouw?
Kaandorp en De Zwart laten mooi zien dat die ingeving vervolgens niet heel veel meer behelsde dan dat de persoonlijk voornaamwoorden veranderden. Mulisch beweerde weliswaar stellig dat er belangrijke verschillen zijn in de denk- en leefwereld van mannen en vrouwen, maar voor deze transitie was kennelijk niet veel nodig. Volgens Kaandorp en De Zwart zou je dat ook zo kunnen interpreteren dat Mulisch die eerste hoofdstukken van zijn boek nauwkeurig las (zij zeggen zelfs: ‘bestudeerde’) en zo tot de conclusie kwam dat het hier om een vrouw ging.
Ook sommige andere personages moesten van geslacht veranderen. In een geval bleek dat ingewikkeld. Zo is er een leraar die een figuur op het bord tekent die de hoofdpersoon doet denken aan het geslacht van die leraar, en die dit geslacht ook later voor zich ziet, in de broek van die leraar. Dat blijkt met de lul van Verheul toch wat gemakkelijker te realiseren dan met de kut van Verheul.
Zo krijg je een interessant kijkje in de schrijfkamer van Mulisch, het soort details waarmee hij worstelde, de manier waarop hij zijn wereld vormgaf – en zijn grote schrijverschap.
‘Wat ik maak, dat ben ik’: het schrijf- en uitgeefproces van Harry Mulisch is voor € 15 te koop bij Athenaeum Boekhandel, Spui 14-16 in Amsterdam of via de webshop.
Illustratie: Robert Kruzdlo
jan seminck zegt
Een van die dingen, die Mulisch voor mij, en, wie weet, vele anderen, onleesbaar maken, is zijn overvloedige gebruik van, meestal overtollige, komma’s. Als ik hem lees, al is het maar één alinea, dan krijg ik het gevoel, alsof ik overal jeuk heb, en begin ik me verwoed te krabben. Misschien zijn er lezers, die dat ook wel hebben?