Hugo Brandt Corstius was de eerste digitale geesteswetenschapper van Nederland. Hij had een bekend adagium: ‘Wat je ook doet, de semantiek gooit roet.’ Welke taak je een computer ook liet uitvoeren, uiteindelijk loopt het altijd spaak omdat je een computer niet krijgt uitgelegd wat een tekst betekent. Zelfs een ogenschijnlijk eenvoudige taak als het verdelen van woorden in lettergrepen loopt daarop vast: bedoel je lood-spet of loods-pet?
Dat is inmiddels al enkele decennia geleden, en de ambities zijn verschoven van het afbreken van woorden naar het duiden van alle romans die in een bepaald jaar voor de LIbrisprijs op de shortlist zijn geplaatst. Maar het probleem is hetzelfde: de computer kent geen betekenis.
Kwadraat
In zekere zin kun je vrijwel alle bijdragen aan het themanummer over ‘Theorie en de digitale geesteswetenschappen’ van TNTL in dit teken zien. Het is een heel dik nummer waaraan allerlei vooraanstaande Nederlandse en Vlaamse auteurs hebben meegedaan, zoals Karlien Franco, Karina van Dalen, Nicoline van der Sijs, Els Stronks, Marjo van Koppen, Melina De Dijn, Eline Zenner en Tanja Temmerman. Voor sommige – bijvoorbeeld de meeste taalkundige – auteurs doordat ze simpelweg gaan over van allerlei verschijnselen behalve over semantiek, maar bijvoorbeeld de verandering van woordvormen of de verdeling van syntactische structuren over dialecten.
Voor de letterkundigen is er wat dit betreft geen hoop, Er zijn geen literatuurwetenschappers (meer) die menen dat je alleen maar de vorm van een werk hoeft te bestuderen (lettergrepen tellen, of kijken hoeveel vreemde woorden er in een tekst staan) om een werk te begrijpen. Je moet de inhoud ook kunnen vatten, en literaire inhoud vatten, dat is een soort roet in het kwadraat.
Leunen
Heel veel van de letterkundige bijdragen gaan over de oppositie tussen close en distant reading. Close reading is het nauwkeurig lezen van een tekst om er een (eerder min of meer verborgen) betekenis aan te ontlokken, het wordt door veel geleerden als het handwerk van de literatuurwetenschap beschouwd, en ook door de auteurs in deze bundel kennelijk als een soort gouden standaard van het achterhalen van betekenis gezien. Distant reading is een term die in de literatuur geïntroduceerd is door de Italiaanse marxistische literatuurwetenschapper Franco Moretti en die inmiddels wordt gebruikt voor alle vormen van ‘met kwantitatieve methoden verkregen analyses en interpretaties van teksten en teksteffecten’ (de definitie komt uit het artikel van Els Stronks).
Er is af en toe behoorlijke polemiek gevoerd tussen close en distant readers. De distant readers vonden dat de close readers te weinig wetenschappelijk waren en wilden vooral mooie tools en modellen bouwen. Sommige lui van close aarzelden dan weer niet om te melden dat distant reading ‘fascistisch’ is omdat teksten in een stramien worden geduwd.
Veel auteurs in TNTL slaan een verzoenende toon aan: er ruimte voor close en distant, met ieder zijn eigen opgave, of we kunnen komen tot een mix van de twee, of ze hoeven elkaar helemaal niet zo te bijten. Dat klinkt allemaal heel redelijk, these-antithese-synthese is een toverwoord in iedere wetenschap, maar het gaat geloof ik een beetje voorbij aan het – ook door veel auteurs wel degelijk genoemde – feit dat distant reading en de digitale geesteswetenschappen in het algemeen heel zwaar leunen op de methode, terwijl close reading in zekere zin een antimethode is: je moet iedere tekst op de eigen merites lezen, en bovendien neemt iedere lezer zijn eigen materiaal mee: de betekenis die ik uit Awater haal in mijn close reading is ongetwijfeld een andere dan waarmee jij komt.
Spraakorganen
Niet dat er een andere methode is om wel tot een betekenis van een tekst te komen (laat staan tot ‘de’ betekenis). Dat is dus het dictum van Brandt Corstius: betekenis ontsnapt aan de wetenschappelijke blik. In TNTL staat een curieus artikel van de Leuvense onderzoekers Freek Van de Velde, Karlien Franco en Dirk Geeraerts die suggereren dat hun favoriete taalkundige theorie, de ‘cognitieve taalkunde’, hard op weg is om het raadsel van de betekenis te ontsluieren, maar het lijkt me niet voor niets dat ze zwijgen over de vraag waar dat sluier dan zit en hoe ze het denken weg te trekken.
Het valt me ook in de bundel Human Language onder redactie van de Nijmeegse hoogleraar Peter Hagoort die ik aan het lezen ben. Daarin wordt taal vooral behandeld als iets dat in de menselijke hersenen zit: de verstandigste dingen vallen te vertellen over zaken zoals het aansturen van spraakorganen of het omzetten van geluid in woorden, maar over betekenis valt ook vanuit die hoek nog heel weinig te melden.
Controleren
Dat wil niet zeggen dat er helemaal nooit iets over betekenis te zeggen valt, en dat de wetenschap altijd met haar handen in het haar moet zitten, maar op dit moment hebben we de sleutel nog niet gevonden. En als we die sleutel gevonden hebben, kunnen we, neem ik aan, een computer ook zo programmeren dat hij kan doen wat onze hersenen kunnen: betekenis toekennen aan een tekst.
Kunnen wij dat dan? Ik lees Zwarte schuur, maar hoe weet jij dat ik het ook begrijp? Ik zit te genieten in mijn kelderkamer, maar jij hebt geen rechtstreekse toegang tot het diepe begrip dat zich in mij vormt. Je kunt dat eigenlijk alleen afleiden uit mijn gedrag, over of wat ik zeg over dat boek zelf weer iets betekent dat je in verband kunt brengen met hoe jij zelf dat boek begrijpt. Je kunt betekenis alleen controleren door andere betekenis.
Er is niets wat buiten die betekenis ligt, waardoor je die betekenis kwantificeerbaar kan maken.
Ultieme vraag
Behalve dat je dus gedrag kunt nemen. En het maken van een analyse door middel van close reading is een vorm van gedrag.
In die zin zou het me logisch lijken wanneer distant reading de close reading niet tot vijand, en niet aanvullende methode, maar tot object van studie zou nemen: wat voor relaties zijn er tussen een tekst en wat andere mensen over die tekst schrijven? Kun je een computer bouwen die een close reading maakt van een tekst en zo laat zien dat hij die tekst begrepen? Dat zou geloof ik de ultieme vraag moeten zijn die de digital humanities stellen. We zijn er nog ver van af, maar dat betekent niet dat we er nooit zullen komen.
Afbeelding: Pxhere
Hans Beukers zegt
Jammer dat er in dit interessante stuk is enkele tik- en taalfouten voorkomen, waardoor de tekst door de lezer moet worden gecorrigeerd om te bedenken wat de schrijver bedoelt. B.v. dat sluier ipv die sluier (sluier is toch mannelijk?); Het valt mij ook ipv Het valt mij op etc. Het is wellicht verstandig na de spellingcontrole door de computer de tekst juist in tijden van de huidige coronaquarantaine, dan hebben we immers tijd genoeg, nog eens grondig door te lezen alvorens hem te publiceren.
Na het kopje „Ultieme vraag“ verschijnt na enkele zinnen een vraag. De enige zin met een vraagteken bevat in ieder geval niet de ultieme vraag. Het is zeer wel mogelijk na deze vraag nog een reeks vragen te stellen, die mogelijk leiden tot de ultieme vraag. Hoewel ik het antwoord op de ultieme vraag al lang weet, dankzij de werken van Douglas Adams, blijf ik toch nieuwsgierig naar die ultieme vraag. Wellicht kan de auteur hier enige verheldering verschaffen
Marc van Oostendorp zegt
Het leven is te kort om de sluier in het sluier te veranderen, of andersom!
Freek Van de Velde zegt
Dat interpreteren en semantiek een hachelijke zaak blijven, zie je ook deze keer weer: in ons stuk beweren we helemaal niet dat de cognitieve semantiek de betekenis van een tekst in de greep heeft. Integendeel, we zien dat het ook daar vrij traag vordert. Het was juist een van de reviewers die erop aandrong dat we de verwezenlijkingen van de taalkunde op dit vlak wat rooskleuriger zouden voorstellen. We wijzen juist heel nadrukkelijk op het gevaar van zelfgenoegzaam achterover gaan leunen. Wel klopt het dat de cognitieve taalkunde een veel grotere aandacht heeft voor de betekenisontsluiering van een tekst dan de generatieve grammatica, waar ik op dat terrein niet veel van verwacht. Dus áls we vorderingen maken, dan verwachten we dat die uit de cognitieve taalkunde een aanverwante benaderingen komen. In het stuk leggen we ook uit waarom de literatuurwetenschap zich vastgereden heeft in een heilloos programma van ‘machtsstructuren ontmantelen’. (Wie het hele artikel wil lezen, mag een mailtje sturen)
Marc van Oostendorp zegt
Mij lijkt het nogal mal om de taalkunde zo in te delen dat we enerzijds de ‘generatieve grammatica’ hebben en anderzijds de ‘cognitieve grammatica’. Ik denk eigenlijk dat de overgrote meerderheid van de semantici bij geen van beide ‘scholen’ is aangesloten. Zoals ik ook denk dat het heilloos is om apodictische uitspraken over ‘de literatuurwetenschap’ te doen.
Freek Van de Velde zegt
Oh, er is zeker prima werk uit de generatieve hoek. Ik ben een lezer van het werk van mensen als Fred Weerman, Liliane Haegeman of Jeroen van Craenenbroeck en Marjo van Koppen bijvoorbeeld. Maar de interessante stukken uit dat werk zijn juist die onderdelen waarin ze afwijken van het program van de generatieve syntaxis. Je krijgt de indruk dat de generatieve taalkunde, nu ze al een tijdje aan het krimpen zijn, plots de grote verzoening prediken. Ik vermag niet in te zien hoe de formele taalkunde het interpreteren van een letterkundige tekst vooruit geholpen heeft. Terwijl in het cognitief-taalkundige werk van Dirk Geeraerts en Arie Verhagen juist heel nuttige inzichten staan. Wat de literatuurwetenschap betreft: opnieuw zijn er prachtige deelstudies, en eilandjes van weerstand, maar als je het veld van de literatuurwetenschap in zijn geheel overziet, dan merk je toch dat het heel vaak gaat over (i) kolonialisme (en alles daaromheen) en (ii) gender (en alles daaromheen), twee dingen waar ik in mijn hele opleiding eigenlijk nauwelijks iets over gehoord heb. Ik zeg niet dat dat illegitieme domeinen zijn, integendeel, maar de semantiek wordt er niet erg door vooruit geholpen.
Marc van Oostendorp zegt
Ik begrijp deze reactie niet. Nogmaals: het is echt onzin om te beweren dat de taalkunde bestaat uit enerzijds de generatieve grammatica en anderzijds de cognitieve grammatica. Het grootste deel van de semantici wereldwijd hoort niet bij een van die twee scholen. Om het tot ons taalgebied te beperken: zijn Danny Jaspers, Johan van Benthem, of Pieter Seuren ‘generatief’ of ‘cognitief’? De mensen die je noemt zijn allemaal syntactici; hen verwijten dat ze geen inzicht bieden in betekenis is als een fonoloog verwijten dat hij geen inzicht biedt in zinsbouw. De tweedeling komt, kortom, in mijn ogen voort uit een zeer eigenaardige syntactocentrische visie op wat taalkunde is.
En jouw visie op ‘de literatuurwetenschap als geheel’ is de mijne geloof ik niet.In het besproken nummer van TNTL staan tal van bijdragen van literatuurwetenschappers; geen gaat over kolonialisme of gender.
Freek Van de Velde zegt
Ik beweer ook helemaal niet dat taalkunde uit enerzijds de generatieve grammatica bestaan en anderszijds de cognitieve grammatica. Er zijn stellig benaderingen die daar tussenin zitten. SBCG bijvoorbeeld, of HPSG. Het is zoals beweren dat je niet gelooft dat er ijs bestaat en water, omdat je wel eens water gezien hebt met ijsblokjes erin of smeltwater, of crushed ice. De twee benaderingen bestaan wel degelijk, en staan in allerlei opzichten lijnrecht tegenover elkaar, en dan heb je natuurlijk benaderingen die van beide walletjes eten. Danny Jaspers is formeel georiënteerd, net als bijvoorbeeld Bert Le Bruyn, om nu maar eens twee mensen te noemen waar ik een grote waardering voor heb. Die behoren tot de groep met de generatieve taalkundigen. Daartegenover staan mensen als Kris Heylen, Karlien Franco of Dirk Geeraerts, die net heel cognitief georiënteerd zijn. De voorbeelden die ik noem van de studies van Dirk Geeraerts en Arie Verhagen, zijn onderzoeken naar indirecte rede. Voeg daar Lieven Vandelanotte aan toe, en Sanders en Spooren. Die hebben zich heel nadrukkelijk bezig gehouden met hoe wel literatuur begrijpen, andere visies innemen etc. Dat is toch een heel andere benadering dan de formele benaderingen die op de predikaatlogica geënt zijn? Ik snap ook niet waar je heen wil met het op de spits drijven van het onderscheid tussen die twee benaderingen. Ze zijn volgens ons beiden aan herbronning toe, met grotere aandacht voor semantiek. Dat staat ook met zoveel woorden in onze bijdrage. En wat literatuur betreft: je moet eens kijken in pakweg de laatste vijf nummers van het vlaggenschip Nederlandse Letterkunde naar de themanummers en de losse bijdragen. Kijk even naar de aankondingen van congressen. Kijk eens naar de gelauwerde proefschriften en artikelen. Je moet inderdaad al naar (een themanummer van) TNTL gaan om eens een nummer te vinden waar niks in staat over kolonialisme en gender.
Freek Van de Velde zegt
Ik denk dat er een begripsverwarring is. De cognitieve taalkunde en aanverwante gebruiksgebaseerde benaderingen staan tegenover de formele taalkunde, in de eerste plaats generatieve taalkunde, maar daar hoort voor ons ook de formele semantiek bij en alle verregaand geformaliseerde systemen, die hun wortels hebben in de context-vrij grammatica en de predikaatlogica. Voor een cognitief taalkundige zijn morfosyntaxis en semantiek niet te scheiden. Syntaxis zonder semantiek is voor cognitieve taalkundige zoals iemand die te voet naar de autokeuring gaat, en daar komt vertellen dat zijn auto heus wel in orde is. Ik beschouw syntactici als Timothy Colleman of Remi Van Trijp of Arie Verhagen of Maaike Beliën allemaal ook als volbloed-semantici. Het feit dat jij vindt dat ik eigenlijk geen syntactici mag noemen, wijst al op een bepaalde visie op semantiek, denk ik. Je kunt het spoor trouwens doortrekken in de fonologie: OT beschouw ik als aanleunend bij de formele taalkunde, terwijl exemplar- of prototype-benaderingen aan de zijde van de usage-based taalkunde staan. De prototype-theorie is een centraal leerstuk in de cognitieve taalkunde (Rosch, Langacker…) zowel in de semantiek, syntaxis als de fonologie/fonetiek. Maar nog eens: het is ons er niet om te doen de taalkunde in een ‘manecheïstisch’ schema te duwen, met ‘de goeien’ en ‘de slechten’. Integendeel.
Marc van Oostendorp zegt
Nu is het mijn beurt om verbaasd te zijn. In mijn beleving ben jij over die veronderstelde dichotomie begonnen. In mijn oorspronkelijke stuk heb ik het er zeker niet over, het gaat me daar niet eens om de taalkunde. Ik zie helemaal geen dichotomie, ik zie heel veel heel verschillende stromingen. Daar een tweestromenland van maken, is een enorme simplificatie. Er zijn er velen in de formele semantiek die niets moeten hebben van de generatieve syntaxis, men kan bijvoorbeeld toch bezwaarlijk beweren dat Montague nu zo’n fan van Chomsky was: het idee dat syntaxis en semantiek onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn zit stevig verankerd in de categoriale grammatica.
Het OT-voorbeeld is wel aardig. Die theorie heeft wortels in de oudere (formele,’generatieve’) fonologie en in het connectionisme (en dus in exemplar-achtige modellen). Prof. Chomsky maakt al in 1995, in The Minimalist Program, OT volkomen belachelijk, Sindsdien heeft hij regelmatig gezegd dat fonologie ‘externalisatie’ is en als zodanig eigenlijk niet behoort tot de taal zoals hij die bestudeert. Jouw held Arie Verhagen heeft mij zelfs een aantal keer medegedeeld dat de fonologie ‘geen taalkunde’ is (niet: de formele fonologie, maar de fonologie tout court, want volgens prof. Verhagen gaat taalkunde alleen over het verbinden van vorm aan betekenis). Ga ik nu de taalkunde indelen in twee kampen: de fonologie tegenover de niet-fonologische taalkunde, waarbij Chomsky en Verhagen in één kamp zitten?
Het lijkt me een retorische truc om eerst te zeggen dat de generatieve taalkunde het probleem van betekenis niet zal oplossen, als de enige taalkundigen die zich generatief noemen in de praktijk syntactici zijn, en dan later ineens de formele semantici er toch bij te rekenen ook al zouden velen van hen nog niet dood gevonden willen worden naast een syntactische boom. Hun enorme verdiensten ontkennen in het ontsluieren van bepaalde aspecten van betekenis, vind ik echt onterecht. Het is een vakgebied dat ver van me af staat, maar ik lees wel eens wat, en ik heb de indruk dat er weinig deelgebieden van de taalkunde op dit moment zo bloeien als uitgerekend de formele semantiek, die zijn armen bovendien wijd uitstrekt naar de pragmatiek, naar lexicale semantiek, naar experimentele modellen en zelfs, tot op zekere hoogte, naar prototype-benaderingen.
Dat staat niet in de weg dat ze dé sleutel tot betekenis nog steeds niet gevonden hebben; maar dat heeft in mijn ogen niemand.
Freek Van de Velde zegt
Om te reageren op je laatste bericht. Ik snap dat voor een formele taalkundige Montague, Chomsky, Barwise & Cooper e.t.q. mijlenver uit elkaar lijken te liggen. Maar voor een gebruiksgebaseerde taalkundige lijken die enorm op elkaar, in hun weigering encyclopedische, extensionele, contextgerelateerde, subjectieve … factoren in hun modellen te honoreren. Het is die methodologische keuze die maakt dat ze grote moeite hebben om iets van interpretatie bloot te leggen, zeker waar het literatuur betreft. En verder is het niet mijn bedoeling Arie Verhagen naar voren te schuiven als een held. Maar zijn ideeën over vrije indirecte rede etc. vind ik wel heel boeiend. Voor mij mag je ook Stutterheim of Overdiep en Van Es noemen. Nogmaals: in ons stuk stellen we heel duidelijk dat ook de cognitieve taalkunde nog niet erg opgeschoten is met het semantisch onderzoek. In die zin delen we dezelfde mening, denk ik. Wat OT betreft: als je dat als een uitloper wil zien van exemplar-theory in de zin van Pierrehumbert c.s., doe je dan de historiografie geen geweld aan?
DirkJan zegt
Zolang een computer niet weet hoe het voelt om door de golven van de zee te waden, wat de geur en smaak van appeltaart is, hoe muziek kan ontroeren en wat de liefde is, zolang zal de computer nooit iets van betekenis begrijpen. Ik geloof niet dat dat ooit zal gebeuren.
Ronald V. zegt
Ik geloof van wel. Maar inderdaad, ook emoties behoren tot de semantiek van ons bewustzijn. In elk geval, ons bewustzijn is stoffelijk en dus zijn ook onze meest subtiele intieme emoties door en door stoffelijk.
DirkJan zegt
Maar of je al het ‘stoffelijke’ zoals emoties, gedachten en bewustzijn met een computer kan namaken betwijfel ik ten zeerste, je zou dan een mens moeten namaken, of tenminste zijn hersens. En dat zie ik nooit gebeuren. Daarvoor zijn we juist mens geworden na miljarden jaren van biologische evolutie. En misschien is er wel een ‘metafysische’, onstoffelijke dimensie aan ons bewustzijn. 😉
Berthold van Maris zegt
Ik wil wel een overzichtelij lijstje voor jemaken met de (fundamente) verschillen tussen de generatieve en de cognitieve benadering, als je daar iets aan hebt. Maar dat lijstje kun je zelf denk ik ook wel maken.
Marc van Oostendorp zegt
Het gaat er niet om dat ik niet begrijp dat er geen verschillen zijn, het gaat mij erom dat het absurd is om te doen alsof de taalwetenschap kan worden onderverdeeld in precies twee stromingen. Zoals ik hierboven al uiteenzet, vallen volgens mij de meeste semantici helemaal niet onder een van die twee stromingen. Neem bijvoorbeeld de formele semantiek, die heel sterk is in Nederland – het is absurd om te doen alsof die ‘generatief’ is of ‘cognitief’. De uitdaging is dus: geef zo’n lijstje dat zo dwingend is dat ook Johan van Benthm zal moeten toegeven dat hij ‘generatief’ of ‘cognitief’ is.
Berthold van Maris zegt
Is het niet ook een poging om iedereen te vriend te houden?
Maar, vrij naar Arnon Grunberg, de wetenschap is geen gezelligheidsvereniging.
Berthold van Maris zegt
Het idee bij die computers is dat je betekenis (en bewustzijn) probeert te modelleren. Sommige betekenissen zijn vrij makkelijk te modelleren: “Parijs is de hoofdstad van Frankrijk”. Andere betekenissen zijn minder gemakkelijk te modelleren: de geur van herfstbladeren op een regenachtige dag, de zweetvoeten van je geliefde, etc. Hoewel….
Tegen wijlen Brandt Corstius zou ik willen zeggen: probeer het eerst eens (te modelleren) voordat je zegt dat dat niet kan.
Jaap Goedegebuure zegt
Inderdaad, er is nog steeds geen methode gevonden om eenduidig vast te stellen wat een tekst betekent. Dat probleem bestaat overigens niet alleen in de taal- en literatuurwetenschap, maar ook in verwante geesteswetenschappen als de geschiedschrijving (ook als die zich bezig houdt met schijnbaar harde feiten: wat, om maar een voorbeeld te geven, betekent de slag bij Waterloo?) de filosofie, en veel van de sociale wetenschappen. Wel spreekt het in de literatuurwetenschap vanzelf om interpretaties ter discussie te stellen. En in de loop van het debat blijkt er af en toe een zekere mate van intersubjectiviteit haalbaar te zijn. Ik beschouw het als een van de aantrekkelijke kanten van het vak dat we van mening blijven verschillen, want dat houdt teksten levend en geeft ze hun waarde. Hoe onuitputtelijker hun betekenis, des te groter hun waarde, zei Schiller al toen hij zich boog over de vraag wat literaire teksten klassiek maakt.
Betekenis zit vast aan taal, jawel, maar ook aan nog zoveel andere contexten dat het onmogelijk is om die eenduidig vast te stellen. Onder verwijzing naar de bijbelexegese en de rechtswetenschap heeft Gadamer laten zien dat de interpretatie van literaire teksten altijd een kwestie van adaptatie is, uitleg in het hier en nu niet alleen, maar ook óp de situatie hier en nu. Betekenis verschuift met de tijd. Een prachtig voorbeeld is dat we nu La Peste van Camus kunnen lezen alsof het over corona gaat.
In het spoor van Gadamer hebben vertegenwoordigers van de receptie-esthetica zich bezig gehouden met de Wirkungsgeschichte van literaire teksten. De postkoloniale en genderstudies beschouwen literatuur in het licht van hun specifieke vraagstelling en komen met antwoorden die ook in breder verband relevant zijn, zonder dat daarbij een absolute waarheid hoeft te worden geclaimd. Zelf heb ik altijd gevonden dat de literatuurwetenschap (die je voor mijn part ook letterkunde mag noemen als je vindt dat de eisen van harde wetenschap hier niet haalbaar zijn) een culturele missie heeft door teksten uit verleden en heden bespreekbaar te maken, ter discussie te stellen, ze te beproeven met de vraag wat ze ons nog te zeggen hebben. Dat ik er zo over denk zal wel te maken hebben met mijn vorming onder Gomperts, op zijn beurt leerling van Ter Braak, die zijn stukken bundelde onder titels als In Gesprek met de Vorigen en In Gesprek met de Onzen. Weliswaar ben ik na mijn kandidaats Nederlands in Leiden doctoraal ALW in Utrecht gaan doen, omdat ik behoefte had aan een andere horizon (ook al een term van Gadamer), en daar heb ik veel aan gehad. Maar in mijn omgang met literatuur ben ik gewoon een lezer gebleven die zijn lectuur opvat als een dialoog waar geen finale conclusie op volgt.