Het reisverslag is een goede vorm voor een boekje over Louis Couperus: iemand die weliswaar vooral bekend is door zijn ‘Haagse’ romans en zijn uitspraak ‘Zo ik iets ben, ben ik een Hagenaar’, maar die een groot deel van zijn leven buiten die stad doorbracht, en óók bekend werd als reisschrijver voor de Haagsche Post.
Het is daarom heel geslaagd dat Rémon van Gemeren, deze vorm heeft gekozen voor zijn boekje De kleine Couperus – een deeltje in een serie ‘Kleine boekjes’, dat verklaart de titel. In korte hoofdstukjes trekt de schrijver naar Den Haag en Nice en Florence en Rome en tal van andere plaatsen die de schrijver heeft aangedaan. Hij beschrijft wat er nog over is, hij beschrijft wat Couperus ter plekke schreef en geeft zo een compact overzicht van het werk van de schrijver.
De ondertitel is wat lastiger te interpreteren: Levenskunst volgens de excentrieke schrijver. Couperus was naar Nederlandse verhoudingen wel een beetje een dandy – maar excentriek? Iemand die keurig zijn levenlang getrouwd bleef en boeken schreef?
En levenskunst? Als iets uit dit boekje duidelijk wordt, is toch wel hoe gereserveerd Couperus was, in zijn publieke optreden en waarschijnlijk ook in zijn privé-leven.
Toch weet Van Gemeren er helemaal aan het eind van De kleine Couperus toch nog een levensles uit te puren, een stoïcijnse passage in Kleine arabesken:
Schat het leven niet te hoog. Schat het niet hoog. Maar beschouw het – gij, voor wie ik schrijf, kúnt dat: gij behoort onder de bevoorrechten – als een zomerdag, en niet meer. Als een lenteavond… Is het meer? Moet het leven ons meer zijn dan het een bloem of een vlinder is, of een vogel in de lucht, een visje in het water? Waarom kunt ge u niet laten leven als zij zich leven laten. Gij zijt waarlijk niet veel meer… in het Leven. Afmetingen zijn optisch bedrog. Visje en vogel lijden en leven als gij. Als de zon niet schijnt in lucht of water, lijden zij evenveel als gij om de dingen van uw tedere, poëtische, literaire ziel.
Maar dat citaat komt een beetje uit de lucht vallen, mij lijkt dat je dat toch onmogelijk kunt zien als de leidraad in Couperus’ leven. Zoals Van Gemeren het beschrijft was dat een heel andere: zijn hele leven worstelde Couperus met allerlei tegenstellingen in het menselijk bestaan: die tussen man en vrouw, of tussen de betere en de mindere klasse.
Zijn ideaal was het antropogyne bestaan, en hoewel hij de sensitiviteiten had die naar hij meende hoorden bij de betere standen, was hij gefascineerd door de schoonheid van de werkman. Hij had misschien wel al die tegenstellingen willen opheffen. Dat dit niet kon, was misschien wel een van zijn ‘levenslessen’.
Maar zijn ‘levenskunst’ was het nu juist niet: dat opheffen lukte hem alleen in zijn werk, waar hij zich fenomenaal in allerlei anderen wist te verplaatsen. Daar wel; en zonder te reizen.
Laat een reactie achter