
Wat is het toch fijn, ik zou bijna zeggen: troostend, om nauwkeurige beschouwingen te lezen over kleine uithoekjes van de taal. Artikelen zoals dat van Marijke De Belder in Glossa, over klinkerverlenging.
In de middeleeuwen ontstond een patroon dat ervoor zorgde dat de stam van het meervoud van sommige zelfstandignaamwoorden anders is dan het enkelvoud:
- bad – baden
- blad – bladen
Dat is op zich een begrijpelijk verschijnsel: klinkers die aan het eind van een lettergreep staan zijn graag lang, vooral als ze ook nog klemtoon hebben. Dat geldt niet alleen voor het Nederlands, dat is een tendens die je in veel talen ziet. Toch trof het proces niet alle woorden: katten behield een korte a, misschien omdat de t zoals de spelling nu nog aangeeft lang was en dus de lettergreep sloot (kat-ten). Verlenging was dan niet nodig.
In zekere zin heeft het Nederlands nog steeds zo’n voorkeur voor die ‘lange’ klinkers aan het eind van een lettergreep. Maar door de kronkelwegen van de geschiedenis duiken die lange klinkers soms ook op in plaatsen waar ze helemaal niet (meer) in een gesloten lettergreep staan:
- blad – bladen – blaadje – blaadjes (vergelijk: bad – baden – badje – badjes)
Er zijn, zegt De Belder, tussen de dertig en veertig zelfstandig naamwoorden die dit patroon hebben: de lange klinker duikt niet alleen op in het meervoud, waar hij nog steeds uitstekend past, maar ook in de verkleinvorm, waar hij geen duidelijke functie dient.
Dit is een kleine minderheid: het volgende is volgens De Belder de complete lijst:
blad | glas | ’ | pad | vat | ||||
demon | gat | proton’ | ||||||
elektron | %lot | schip |
Het procentteken voor lot geeft aan dat niet alle sprekers het eens zijn over de verkleinvorm: lotje of lootje.
Bovendien: terwijl het Nederlands bij betrekkelijk nieuwe woorden nog steeds de afwisseling tussen korte en lange klinker te zien geeft (gen – genen), hebben dat soort vormen over het algemeen geen lange klinker in de verkleinvorm: geentje is vreemd. (Ik moet er wel bij zeggen dat ik gennetje, dat De Belder als aanvaardbaar alternatief geeft, ook maar met moeite zou gebruiken.)
Er zijn drie woorden op het enigszins geleerde –on, en een op –p, terwijl de andere allemaal op een t of een d eindigen (die d wordt in de verkleinvorm uitgesproken als een –t: blaatje). Volgens De Belder komt dat doordat de t en de j kunnen samensmelten tot één klank: in blaa-dje, of gaa-tje ontstaat zo (in weerwil van de spelling) alsnog een open lettergreep. Dat biedt geen verklaring voor die geleerde woorden op –on of voor scheepje), maar het is duidelijk dat je sowieso uitzonderingen moet toestaan.
Want dat is De Belders idee: de verdeling van korte en lange klinkers wordt nog steeds bepaald door het verlangen naar een mooie klankstructuur, maar er zijn ook uitzonderingen. Ze wijst er bijvoorbeeld op dat de klinker in dagelijks wel lang is, maar die in goddelijk (vergelijk: goden) niet. Daar valt geen redelijke verklaring voor te bedenken.
De Belder wijst er ook op dat er maar vier patronen te vinden zijn in het Nederlands:
enkelvoud | meervoud | ’ | verkleinvorm – ev | verkleinvorm – mv | voorbeeld | |||
kort | kort | kort | kort | kat -katten katje-katjes | ||||
lang | lang | lang | lang | maat – maten maatje – maatjes | ||||
kort | lang | lang | lang | blad – bladen blaadje – blaadjes | ||||
kort | lang | kort | kort | bad – baden badje – badjes |
Allerlei andere logische mogelijkheden, zoals kort – lang – kort – lang, waarin het enkelvoud altijd een korte klinker zou hebben en het meervoud niet (blad – bladen – bladje – blaadjes) bestaan niet. Dat klinkt misschien vergezocht, maar elders in de Nederlandse woordenschat vinden we precies dat patroon:
- blad – blader-en – bladje – bladertjes
- ei – eieren – eitje – eiertjes
De ‘lange’ vormen blader en eier komen alleen in het meervoud voor. Dat heeft natuurlijk een historische oorsprong doordat –er ooit een meervoudsuitgang was, maar dat is er inmiddels wel een die duldt dat er daarna nog een verkleinvorm komt en dan nóg een meervoudsuitgang. Dus er is niet veel reden waarom dat niet ook met blaad zou kunnen zijn gebeurd: er is niets tegen blad – bladen – bladje – blaadje, maar het Nederlands heeft niet voor dat soort structuren gekozen.
Laat een reactie achter