Het carillon
Ik zag de mensen in de straten,
hun armoe en hun grauw gezicht, –
toen streek er over de gelaten
een luisteren, een vleug van licht.
Want boven in de klokkentoren
na ’t donker-bronzen urenslaan
ving, over heel de stad te horen,
de beiaardier te spelen aan.
Valerius: – een statig zingen
waarin de zware klok bewoog,
doorstrooid van lichter sprankelingen,
‘Wij slaan het oog tot U omhoog.’
En één tussen de naamloos velen,
gedrongen aan de huizenkant
stond ik te luistr’ren naar dit spelen
dat zong van mijn geschonden land.
Dit sprakeloze samenkomen
en Hollands licht over de stad –
Nooit heb ik wat ons werd ontnomen
zo bitter, bitter liefgehad.
Oorlogsjaar 1941
Ida Gerhardt (1905-1997)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Ronald V. zegt
1941 … Ooit heb ik ergens gelezen dat de Nederlandse economie het tijdens de eerste jaren van de oorlog niet slecht deed. Dat “hun armoe en hun grauw gezicht” viel wellicht mee. Althans uit objectief perspectief.
Denkend aan Gerhardt, denk ik toch aan Utrecht, de stad waar ik ben geboren en ben schoolgegaan. Dat klokkenspel, dat kwam vast uit de Dom. Maar het gedicht zelf rept niet van Utrecht.
Maar Valerius … Bidt, waket en maket … Een vriendje van mij instrueerde mij: zing dat “waket” en ” maket” als “wa KUT” en “ma KUT”. Aldus geschiedde. Op het Domplein. In Utrecht.
Hollands licht over Utrecht … Ik weet niet wat ik ervan moet maken. Hollands schilderlIcht? In elk geval, Utrecht is geen Holland.
Maar terug naar Valerius; Gedenckklanck. Nederlands erfgoed. Wie de bevrijding in 1945 herdenkt, dient, vind ik, ook stil te staan bij eerdere bevrijdingen. Of stil te zitten zoals mijn hond gister. En mijn kleindochter. Die nog op de schoot zat van mijn moeder, die in de oorlog Britse parachutisten zag landen in een boerensloot bij Zaandam. Mijn moeder, een meisje nog, werd weggestuurd door mensen van het verzet. Enkele mensen van het verzet dat die parachutisten hielpen, werden spoedig geëxecuteerd.
Wilt heden nu treden:
Dennis zegt
In 1941 woonde en werkte Ida Gerhardt in Kampen. Zo er al sprake zou zijn van een specifiek carillon, zou dat van Kampen een goede kans maken. ‘Donkerbrons’ is ook wel een karakteristiek die op het Kampense carillon zeer van toepassing is. Het Valeriuslied waaruit ze citeert is ‘O Heer die daar des hemels tente spreidt’.
adrischolte zegt
Het schrijven van een gedicht is iets anders dan het leveren van een economisch verslag. Armoede wordt niet alleen bepaald door kaas op je brood. Gebrek aan vrijheid, zorg om de toekomst, om je naasten, is ook armoede.
Karla Peijs zegt
Aub vermoordt het gedicht niet, het hoeft geen verslag te zijn van dinsdag toeneerst. Het is een gedicht waar ik tranen van in mijn ogen krijg. Ik zie dan de rijen bij de stembureaus in Rusland voor me. Bezette landen, in Rusland door hun eigen dictator.