
Nene is zes en nu vrijwel precies een jaar in Nederland, waarvan de laatste maanden opgesloten in huis met ons die haar sinds dat jaar haar ouders mogen noemen. Ook al zit je er voortdurend met je neus en je oren bovenop, zoals wij in deze tijd, dan nog maakt de taalontwikkeling voortdurend moeilijk te begrijpen sprongetjes.
Sommige dingen gebeuren gepland. Vlak voor de quarantaine begonnen we aan logopedie met juf Janet, die zich na de crisis ontwikkelde tot een van de vaardigste gebruikers van het internetbellen die ik ken. Het lukt haar om haar aan het scherm te kluisteren op een manier waar het verslavendste computerspelletje nog een puntje aan kan zuigen. En zo hebben we gewerkt aan de l en de w en sinds kort aan de r: we nemen alle drie (juf Janet aan haar kant van de lijn en wij aan de onze) een slokje water, gooien ons hoofd in onze nek en gorgelen rrrrr…ok!
Zo leuk is dat, dat we het ook iedere dag als we juf Janet niet zien, zelf doen. Waarom we zo’n huig-r moeten leren, weet ik niet. Voor mij is het handig, want ik maak hem zelf zo. Misschien heeft juf Janet het daarom ook wel gedaan.
Maar andere dingen gebeuren soms ineens. We zitten weken opgesloten, en ineens begint Nene sommige zinnen met ach, precies op het moment dat het wat betekent. Of ineens maakt ze het verschil tussen hij en zij op de juiste manier. Niemand heeft het haar ooit verteld, ze heeft naar ons geluisterd en op anderhalve meter de buurvrouw of haar oma, en besloten dat het kennelijk zo moest!
Mijn kleindochter is ook zes en sprak in eerste instantie alleen maar Engels. Totdat ze een klein jaar geleden op een Nederlandse school kwam. Toen is ze creatief Nederlands gaan praten. Bijvoorbeeld “buikknoopje” (bellybutton) en “mijn lievelings” (zonder achterwoord) (my favourite). Ze loopt over van de ideetjes. “Opa, ik heb een idee”.
Super.
Je houdt haar Nederlands dus correct kort zolang je het licht kunt uitdoen…
Hoe kom je eigenlijk aan zo’n huig-r? Zelf heb ik een rollende tong-r, alhoewel ik daar als kleuter ook wel moeite mee heb gehad. Dat werd dan zoiets als ‘Lobbie lust geen laballebel’. Dat is zonder logopedie toch goed vanzelf goed gekomen. Ooit zat in de brugklas een meisje dat ook zo’n huig-r had. Daar was ontzettend verliefd op. Jaren later ben ik haar nog een paar keer tegen gekomen. Die r heeft ze nog steeds. Het deed me verlangen naar vroeger. Dat heb ik maar niet gezegd…
Ik heb altijd een huig-r gehad, mijn ouders hadden en hebben ook een huig-r.
Geweldig ! Dit ga ik dadelijk oefenen. Ondanks de alleraardigste logopediste die mij van het slissen – afgekeken van mijn moeder, de versjes van de kleuternon sliste ik niet – afhielp, is mijn ‹ r › nooit veel meer geworden dan een onduidelijk Goois gegrom.