
De dichter is een koe
Gras… en voorbij het grazen
lig ik bij mijn vier poten
mijn ogen te verbazen,
omdat ik nu weer evengrote
monden vol eet zonder te lopen,
terwijl ik straks nog liep te eten,
ik ben het zeker weer vergeten
wat voor een dier ik ben – de sloten
kaatsen mijn beeld wanneer ik drink,
dan kijk ik naar mijn kop, en denk:
hoe komt die koe ondersteboven?
Het hek waartegen ik mij schuur
wordt oud en glad en vettig op den duur.
Voor kikkers en voor kinderen ben ik schuw
en zij voor mij: mijn tong is hen te ruw,
alleen de boer melkt mij zo zalig,
dat ik niet eenmaal denk: wat is hij toch inhalig.
‘s Nachts, in de mist, droom ik gans onbewust
dat ik een kalfje ben, dat bij de moeder rust.
Gerrit Achterberg (1905-1962)
Uit: Eiland der ziel (1939)
Foto: raymond noë
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Is de dichter een koe? Hugo Brems vraagt zich af of dit gedicht echt over dichterschap gaat. Hij merkt terecht op dat er nogal het een en ander wordt gezegd dat niet bij die interpretatie past. En zo is het. Dit gedicht gaat over een koe. De kracht ervan is de (niet geringe) kracht waarmee koeienbeelden worden opgeroepen.
Maar de dichter zelf suggereert dat hij koe en dichter met elkaar associeert? Oké, dat is zijn goed recht. Persoonlijk vind ik het jammer dat hij ons daar deelgenoot van heeft gemaakt.
Op zijn blog Over poëzie analyseerde neerlandicus Kees Diekstra in 2010 ook het gedicht van Achterberg en vond alleen maar overduidelijke aanwijzingen in de uitgewerkte metafoor dat de dichter een koe is. En ja, deze analyse vind ik wel heel plausibel en overtuigend, bovendien waarom getwijfeld aan de bedoelingen van de dichter zelf, die vindt zijn vergelijking in ieder geval een dichterlijke waarheid als een koe,
https://poezie-log.blogspot.com/2010/01/gachterberg-de-dichter-is-een-koe.html
En de boer?
Wacht, een hogere instantie.
O help, wat verschrikkelijk!
Ik denk dat jij – en Hugo Brems – een koe maar een dom en wezenloos dier vinden (dat suggereert Achterberg ook) dat zich niet laat associëren met een dichter. Maar dat is nu juist het knappe van Achterberg die dit juist wel doet en ook heel goed kan.
Nee joh, ik vind juist dat Achterberg ongelofelijk knap een echt dier tot leven wekt. Ik zou het jammer vinden als achter al die levensechte beelden een bijbedoeling moet worden gezocht.
Levensechte beelden? Ik zie ze niet, het is geen natuurpoëzie. Achterberg laat een koe aan het woord die over zichzelf mijmert (en droomt!), net als een dichter dat kan doen en in dit geval ook doet, de dichter Achterberg die dicht over een koe die zich een dichter waant.
Oké, jij jouw opvatting.
Ik wil na mijn korte reacties van gisteren nog een keer uitgebreid op het gedicht terugkomen, omdat niet alles wat ik wilde zeggen uit de verf kwam en ik bovendien nog een nieuw, verrassend element meende te ontdekken.
Ik kende het gedicht al wel, maar had er geen bijzondere gedachten of herinneringen aan, maar nu in de context van het gedicht van de dag had ik het weer aandachtig gelezen. Na lezing moest ik ook direct denken of hier nu echt sprake was van een metafoor met de dichtkunst, zoals de titel beweert: De dichter is een koe. Na nogmaals lezen vond ik oppervlakkig wel wat aanwijzingen, zoals dat de koe droomt en gemolken wordt – de melk als de poëzie zelf – maar bovenal vond ik dat Achterberg hoe dan ook gelijk had, want hij had zich getransformeerd in een koe door de koe in de ik-vorm op te voeren. Achterberg de dichter was een koe geworden. Daar komt geen interpretatie bij kijken.
Ik liet het verder passeren tot Jos Houtsma met zijn reactie kwam en ik de analyse van Hugo Brems ben gaan lezen. Hij beweert dat er geen sprake is van een metafoor met de poëzie, maar dat het gewoon om de beschrijving van een koe gaat. Vervolgens ben ik gaan googelen en vond ik gelijk een tegenanalyse van Kees Diekstra die juist wel in het gedicht een parallel leest tussen de koe en de poëzie. Ik neigde hem gelijk te geven en vond zijn argumenten wel plausibel en overtuigend, nog steeds.
De dichter is een koe, omdat Achterberg de koe als een poppenkastpop ten tonele voert, dat is één. Vervolgens kun je onomstreden vaststellen dat deze koe over zichzelf vertelt op de toon van een dichter – de koe is een dichter, het omgekeerde van de titel – logisch want het is ook een gedicht geschreven door de dichter Achterberg, daar is iedereen het ook over eens, maar stap drie is, beschrijft de dichterlijke koe ook een metafoor tussen zichzelf en de poëzie? Alleen al door deze ingenieuze drietraps-raket denk ik dat dit zeker het geval is, en ook in het gedicht zelf wil Achterberg het over de poëzie hebben.
Jos Houtsma reageerde:
“Maar de dichter zelf suggereert dat hij koe en dichter met elkaar associeert? Oké, dat is zijn goed recht. Persoonlijk vind ik het jammer dat hij ons daar deelgenoot van heeft gemaakt.”
Ik heb denk ik aangetoond dat de associaties hoe dan ook meer dan suggesties zijn en het ook om feiten gaat, niet alleen om interpretaties en opvattingen. Op mijn verwijzing naar de analyse van Diekstra vraagt Houtsma nog, En de boer?
Dat bracht me later op de mogelijk verrassende wending aan de betekenissen van dit gedicht dat Achterberg niet alleen in een koe, in een dier, in een beest transformeert, maar ook in een vrouw! Een koe is immers een vrouwtjesdier. En zo suggereert Achterberg denk ik dat de boer de seksueel opgewonden lezer is die deze onverwachte muze van de poëzie, een koe, inhalig melkt. De vrouw als thema dat in het hele werk van Achterberg is doordesemd.
Nu kun je tegenwerpen, dat is allemaal wel heel vergezocht, ik geloof er allemaal niets van, het is een gewoon gedicht over een koe. Wie dat zegt, onderschat denk ik de grote dichttalenten van Achterberg die hier op drie niveaus een beeldend spelletje met de lezer speelt. Hij verbindt de natuurbeschrijving van een gewone koe met cultuurverwijzingen naar de poëzie. Dat hij dit subtiele spel allemaal vooraf bewust bedacht heeft lijkt mij heel aannemelijk, want ik vind hem niet alleen een groot dichter, maar zelfs de grootste dichter die ik ken. Ook – juist – nu.
Kunnen we het eens worden als we zeggen dat Achterberg vertelt hoe de koe is, maar daar tegelijk iets van zichzelf instopt, van zijn eigen gedachten en gevoelens?
Daar ben ik het zeker mee eens, daar stoelt mijn analyse op, maar ik ga nog een stap verder, en waar jij en Brens niet in meegaan, en denk dat Achterberg ook met de koe een metafoor schept over de poëzie zelf. Ook al zouden we – ik of Diekstra – niet alle parallellen kunnen verklaren, dan nog denk ik dat Achterberg ze er wel in heeft verborgen.
De dichter die een koe is die een ‘ik’ is, heeft een bewustzijn dat we doorgaans met het menselijke verbinden. Vier werkwoorden: verbazen, vergeten, denken, nog een keer denken, eventueel schuw zijn. Deze koe is geen gewone koe, maar een projectiekoe en zelfs dat is al te sterk: de identiteit van dichter en koe lopen in elkaar over, zijn niet te scheiden. Het mondt uit in de twee slotregels die, als je er goed over nadenkt, iets heel raars laten zien: een ‘ik’ is zich ervan bewust dat hij zich ‘s nachts ergens niet van bewust is. Als je dit via de logica probeert te ontwarren, kom je uit op een paradox.
Maar dat ontwarren is nergens voor nodig. Voor mij gaat dit gedicht juist over een verlangen naar een staat van onbewustzijn. Via de staat van een dier naar de staat van een kalf dat bij de moeder rust. Een verlangen naar geborgenheid: dat is waar het op uitloopt in die twee ijzersterke slotregels. Met als implicatie: was de dichter maar een koe, was de dichter maar een kalf. Dit gedicht is geen gedicht over het dichterschap, ook niet over het landleven: beide worden ingezet om uitdrukking te geven aan een verlangen. De existentie van koe en kalf is geen metafoor, maar het verlangen zelf.
Het gaat denk ik inderdaad over projectie, maar waarbij Achterberg het gewone en het bijzondere verbindt. De koe die net als een dichter haar ogen verbaast als zij even vergeet dat ze eigenlijk maar een gewoon dier is dat alleen maar eet en slaapt, Een koe, die net als een verwonderende dichter zich afvraagt Hoe kom ik ondersteboven? als ze in de sloot kijkt.
In de slotregels komen een boer en een moederkoe voor, een man en een vrouw. De koe, een vrouw, vindt het melken door de man, de boer, wel zalig, maar onbewust was ze ooit het meest gelukkig toen ze nog een kalfje was bij haar moeder. Ik denk dat ook hier Achterberg als dichter over zijn dichterschap en mens-zijn schrijft. Ook verbindt hij hier het aardse met het hogere. de seksualiteit met de droom, het verlangen naar het kind-zijn met het plezier in het nu. Hij is man, hij is vrouw. Zo is een dichter, zo is een koe.
Je schrijft, Met als implicatie: was de dichter maar een koe. Maar dat is juist niet het geval, het gaat weliswaar ook om een verlangen, maar niet om het verlangen om een koe te willen zijn, want Achterberg schrijft in de titel, De dichter /is/ een koe, dat is hij dus al. En dat schrijft hij denk ik vanwege de tegenstelling van de hogere dichter tegenover de gewoonheid van een koe. Maar beiden zijn het dichters door hoe Achterberg erover dicht, over de koe door de koe, over Achterberg zelf, over de dichtkunst,
Ik ben waarschijnlijk wel doorgeschoten in mijn exegese met mijn ‘vondst’ dat Achterberg zich door de koe ook transformeerde in een vrouw. Ik had op die ontdekking voortgeborduurd met seksuele connotaties, maar hoogstwaarschijnlijk ten onrechte.
Nu vond ik het niet nodig om het gedicht Melkknecht van Achterberg uit 1944, acht jaar later, dat de volgende dag hier werd geplaatst, erbij te betrekken, maar doe dat nu toch wel.
Melkknecht
Hij legt het spantouw om de poten van het beest,
zet zich neer op het melkblok, plaatst de emmer
onder de uier en omvat de memmen,
waarna de eerste melkstraal op de bodem sjeest.
Toegevend herkauwt ogendicht het beest.
Vliegen verslinden onderwijl zijn huid.
Met ’n luie staartzwaai is het al weer uit.
Naast melk en huid heeft hij geduld het meest.
En in de emmer rijst het zachte feest
van zingend schuim op witte overvloed.
Het is vandaag weer goed en veel geweest.
Hij geeft zich prijs zoals een dichter doet.
Gerrit Achterberg (1905-1962)
https://neerlandistiek.nl/2020/06/gedicht-gerrit-achterberg-%e2%80%a2-melkknecht
De laatst regel is:
Hij geeft zich prijs zoals een dichter doet.
__
Op de dbnl staat overigens een versie met als laatste regel:
hij geeft zijn melk als dichteren hun bloed.
Melkknecht – Gerit Achterberg – Sintels 1944 – dbnl.org
https://dbnl.org/tekst/acht003sint01_01/acht003sint01_01_0014.php
__
Duidelijk dat in de laatste regel een parallel tussen de melk van de koe en een dichter wordt getrokken, dat pleit voor mijn uitleg over eenzelfde metafoor in De dichter is een koe. Maar het merkwaardige aan deze regel is dat Achterberg de koe aanduidt met een ‘hij’ en niet als een ‘zij’. Eerder heeft hij het ook over ‘zijn huid’ en noemt hij de koe een beest, dus hij ziet een koe absoluut niet als een vrouwelijk dier, maar waarschijnlijk als iets mannelijks of onzijdigs. Opmerkelijk, maar het haalt natuurlijk wel mijn interpretatie onderuit dat in De dichter als koe Achterberg zou verwijzen naar een koe als vrouw.
En dan begin ik toch ook te twijfelen aan mijn hele uitleg doordat je de titel van het gedicht ook op twee manieren kan lezen. Ik las in De dichter is een koe stellig dat de dichter als een een koe is en zich dus als dichter met de koe vergelijkt, de koe als metafoor van de poëzie. Maar je kan de titel ook interpreteren als een dichter die doet alsof hij een koe nadoet die dicht, die hij laat dichten over zichzelf. Hij speelt even een dichtende koe, net als een acteur die een dichter speelt en zijn persoon als mens niet samenvalt met de rol die hij speelt. De derde stap uit mij analyse hoef je dan niet verder te maken en hoeven de woorden en beelden van de koe niet per se ook over de dichtkunst te gaan.
En dan slaan toch algehele twijfels toe of mijn interpretatie wel de juiste is, maar dan denk ik toch ook weer, waarom schrijft Achterberg dan in de ik-vorm, daar benadrukt hij toch ook mee dat hij zich me de koe identificeert als dichter? Laat ik het mu houden op vragen en vragen, twijfels en twijfels.
[ Waarom Achterberg een koe met een ‘hij’ aanduidt weet ik niet en ik vind niet op internet (etymologiebank) dat zoiets vaker voorkomt en waarom. Overal staat bij koe, vrouwelijk rund. Mogelijk zag men vroeger, en/of op het platteland een koe als een soort van geslachtloos dier, een beest. Weliswaar met uiers, maar verder kennelijk als een soort van mannetjesdier. of als iets onzijdigs? Een andere verklaring heb ik niet.]
Nog over de aanduiding ‘hij’ voor een koe door Achterberg. Ik kon er verder niets over vinden, maar ik herinner me nu wel een artikel van Henk Wolf van deze blog waarin hij schrijft dat het in het Fries in ieder geval normaal is om alle dieren als mannelijk te beschouwen, los van het biologisch geslacht, dus de koe en z’n melk.
https://neerlandistiek.nl/2019/02/de-geit-heeft-last-van-zijn-haar-uier-horen-dieren-bij-de-mensen-of-bij-de-dingen/
Ik heb geleerd dat “vrouwtjesolifant” manlijk is. Het linguïstisch geslacht is natuurlijk heel wat anders dan het biologisch geslacht. Een aantal jaren geleden stuitte ik op een feministische “geleerde” die dat niet wist en zelfs het nieuws haalde met haar waanwijsheid.
‘De koe’ is ook linguïstisch wat woordgeslacht betreft vrouwelijk. En in principe gaat biologisch geslacht voor woordgeslacht.
In een artikel op taaladvies.net van de Nederlandse Taalunie vind ik nog:
“In het noorden van het taalgebied wordt vaak ook met mannelijke voornaamwoorden verwezen naar vrouwelijke diernamen.”
https://taaladvies.net/taal/advies/vraag/1631/zijn_haar_de_muis_heeft_staart_bezeerd/
Hoe dan ook. Twee prachtige gedichten!