
De lamp schijnt, de kamer is open –
buiten hoor ik de wind loopen.
De bladen, de flappende bladen,
de flaplentebladen – de flapnachtbladen,
ze zijn groen en ze zijn zwart en slap –
hun natte lippen, ’t slap handegeklap –
hoor ’t opwaaien, ’t alle – weggaan,
daar komen ze weer aan –
het schermutsel in ’t donker van zachte wapenen,
het aan elkaar klapperen,
hoor ze in de verte aangaan,
de nacht is heel open gegaan
als sluizen –
langs mijn hand koel gezoen en gestrook,
het licht schijnt als in rook,
’t is als om slapen te gaan,
in ’t schijnlicht, die vlijblaân, ’t opgaan, ’t neergaan.
Herman Gorter (1864-1927)
uit: Verzen (1889)
Foto: raymond noë
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Het gedicht ‘De lamp schijnt’ verscheen voor het eerst in 1890, in het juni-nummer van De Nieuwe Gids. In september 1890 verscheen de bundel Verzen. Enno Endt (zaliger nagedachtenis) is mijn getuige; zie zijn Herman Gorter Documentatie, te lezen en te downloaden bij dbnl.
Elk jaar, tijdens zijn eerste Gortercollega, haalde Endt zijn exemplaar van de Verzen te voorschijn, sloeg het open, verborg zijn gezicht in het boek en snoof hoorbaar de geur van het boek en van 1890 op. Onvergetelijk.