De Twentsche hoeve
De zachte vensters vrij naar zon en regen open
en naar de onmeetlijkheid van ’t rustloos barend land
ligt ze, in de ommanteling der ruige roggehoopen,
warm als een nest gedoken aan den akkerrand.
Zachtaardig beeld van vrede, waar een ziel in droomt
die zich in eenvoud voegt naar ’t goddelijk bestel:
Het knoestig erf, door sleedoorn wit bezoomd;
de zwarte bussels hout, de groen bemoste wel
waarin ’t smaragden water zijn geheim bewaart,
de steile putstaak die in de appelbloesem schuilt;
de plaggenschuren, dicht om ’t moederdak geschaard,
waaronder welvoldaan de wintervoorraad puilt;
en hoog ter nok, om ’s hemels zegen af te smeeken
op akkerland en vee: de kroon van ’t Twentsche huis,
trouwhartig landsgebruik en zinrijk dubbelteeken…:
het heidensch Wodanswiel, bevleugeld door het kruis.
Truus Gerhardt (1899-1960)
uit: Laagland (1937)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter