Door Marie-José Klaver
Henk van Doorn uit Uit het leven van een hond van Sander Kollaard is een doodgewone man die houdt van kaas, karnemelk, zijn rust, zijn hond, zijn werk en penetreren. Misschien is Henk wel het monument voor de gewone witte man waar Arjen van Veelen zo naar verlangt. Alleen is Kollaards Henk nog lang niet dood. Hij zal naar Van Veelens smaak ook iets te hoog opgeleid zijn en hij heeft een deugberoep: verpleegkundige. Van Veelen verklaarde onlangs in NRC Handelsblad de gewone witte man dood, overbodig gemaakt door vrouwen en machines. Het enige dat volgens Van Veelen overblijft is ‘foutelijkheid’ en in de toekomst hopelijk een standbeeld.
Het boek over de sympathieke vijftiger Henk, waarvoor Kollaard de Libris Literatuurprijs 2020 won, doet onmiddellijk denken aan Elckerlijc. Net als in het vijftiende-eeuwse sinnespel, dat voluit Den spyeghel der salicheyt van Elckerlijc heet, speelt de dood een grote rol. Henks hond Schurk (een allegorische naam, net als Fido, Schurks oorspronkelijke naam) is stervende. Hij is al op leeftijd en lijdt aan hartfalen. Voor Henk is Schurks dood onverteerbaar.
Henks oudere broer Jan, die aan psychoses leed, stierf aan de gevolgen van jarenlang drugsmisbruik. De ziekte van zijn hond, de herinneringen aan zijn overleden broer, het bezoek aan zijn jong demente ex-minnares Maaike, zijn baan als ic-verpleegkundige en zijn ouder wordende lichaam confronteren Henk voortdurend met de dood, in het bijzonder zijn eigen sterfelijkheid. (Toch is Uit het leven van een hond geen somber boek.)
Sylvia Witteman vindt Henk een uiterst sympathieke Everyman. ‘Zelden was ik zo verliefd op een Everyman als op Sander Kollaards lieve, goeie, middelbare Henk’, schreef ze in de Volkskrant. Maar zelf lijdt Henk onder zijn gebrek aan identiteit – tot zelfwalging aan toe.
Hij miste een centrum, een zwaartepunt, en dreef alle kanten op. Hij wist niet wie hij was. Hij was een leegte, niet meer dan een container waar alles in paste, een toneelvloer waarop iedereen zijn gang kon gaan, een kansel waarop iedereen het woord kon nemen.
Hij was een slapjanus, ja, daar kwam het op neer, een jutezak, een kwalachtig wezen (…).
Henk is zo gewoon (of veelzijdig) dat hij niet alleen aan Elckerlijc doet denken. Hij heeft ook trekken van Brave Hendrik, het schooljongetje uit het vroeg negentiende-eeuwse kinderleesboek van Nicolaas Anslijn, die ook een deel over Brave Maria schreef. Hendrik neemt de schuld voor een door Jan besmeurd boek op zich. Als Henk zijn vrouw Lydia met buurman Arie betrapt, sluipt hij weer naar beneden en doet alsof er niets is gebeurd. Als Lydia hem ontdekt aan de keukentafel, wordt ze boos. Henks reactie: ‘Het was zijn schuld dat zij in zo’n netelige situatie was beland.’
‘Schooljongensachig’, noemt de verteller hem, als hij op het punt staat Mia mee te nemen naar zijn huis. Zijn lievelingsboek is Kees de jongen (1923) van Theo Thijssen, dat zich aan het eind van de negentiende eeuw afspeelt. Net als Kees, met wie hij zich identificeert, leeft Henk vooral in zijn hoofd. Leven doet Henk trouwens aanvankelijk niet van harte. In het eerste hoofdstuk heeft Henk nogal lang nodig om wakker te worden. Zijn hersenen verwerken het wakker worden stap voor stap. Dat drukt Kollaard uit met de fraaie zin ‘De nieuwe gegevens komen aansjokken als pubers die net wakker zijn en met zure, stuurse gezichten aan de ontbijttafel gaan zitten, beledigd dat hun weer een nieuwe dag in de maag is gesplitst.’
Henk heeft ook trekken van de protagonist in Alleman (2006) van Philip Roth. Henk en Alleman zijn allebei de broer van een sportieve man. Henks broer Freek loopt hard en Henk heeft sportschoenen die al meer dan een jaar zo goed als nieuw zijn en zijn gebrek aan discipline verraden. Wat Alleman en Henk ook gemeen hebben is een obsessie met lichamen. Alleman met zieke en gezonde lichamen en Henk met zijn eigen lichaam, dat enigszins in verval is. Ook andere lichamen spelen een prominente rol in Uit het leven van een hond, het lichaam van de demente Maaike, het door borstkanker aangetaste lichaam van Mia, het perfecte lichaam van Henks 17-jarige nicht Rosa, het opdringerige lichaam van de keramiste en het stervende lichaam van Schurk.
Roths Alleman is ontevreden over zijn leven. Hij vindt dat hij niet de man is geworden die hij had kunnen zijn. Dat gevoel heeft Henk ook vaak. Als hij zichzelf met zijn broer, die geld, een gelukkig huwelijk en een kind heeft, vergelijkt, voelt hij zich mislukt. Henk heeft een bescheiden salaris en is onvruchtbaar. Soms denkt hij dat hij zijn leven heeft verlezen.
Met elk boek dat hij las, verloor hij iets van zichzelf. Zijn Henkerigheid werd op het altaar van zijn leeslust geofferd aan Hamletterigheid, Raskolnikoverigheid en Bloomerigheid. Elk woord dat hij tot zich nam werd een litteken dat verraadde waar Henk zich in eigen vlees had gesneden.
In Elckerlijc onderneemt de hoofdpersoon een pelgrimsreis en legt hij een biecht af. Henk is vanaf de eerste bladzijde van Uit het leven van een hond onderweg. Hij wandelt met zijn hond, hij gaat naar de dierenarts, boodschappen doen, een cadeau kopen voor zijn jarige nicht Rosa, op bezoek bij een oud-collega die ook zijn voormalige geliefde is, hij neemt de bus naar het huis van zijn broer en nicht, hij slaat op de vlucht voor een opdringerige keramiste op het verjaardagsfeestje van Rosa, hij neemt onder invloed de bus naar huis. Ondertussen maakt hij allemaal uitstapjes in zijn hoofd en pleegt hij een trans-Atlantisch telefoontje met zijn ex-vrouw om haar over de naderende dood van Schurk te vertellen. Zijn leven is één grote ‘Henkerige’ queeste. Het bijvoeglijk naamwoord ‘Henkerig’ en het zelfstandig naamwoord ‘Henkerigheid’ zijn briljante vondsten van Kollaard. Henkerigheid, gemunt in 2019 of eerder, doet qua woordvorming enigszins denken aan het foutelijkheid van Van Veelen.
De biecht bestaat uit Henks pijnlijke verhaal over zijn mislukte huwelijk en echtscheiding. Dat verhaal is voor Henk zo moeilijk te vertellen dat het door het hele boek heen gevlochten is.
Uit het leven van een hond lijkt ook een beetje op een Mariamirakel. Op de snikhete zaterdag in juli waarop het boek zich afspeelt, gebeuren er drie wonderen. Tijdens zijn ochtendwandeling met Schurk ontmoet Henk een vrouw die Mia (afgeleid van Maria) heet en die hij leuk vindt. In de bus naar het dorp van zijn broer ontmoet hij Mia weer en op de terugreis verschijnt zij weer in de bus. Even lijkt het erop dat Henk alleen naar huis moet.
Maar dan grijpt een hogere instantie in en trapt de chauffeur op de rem en stoppen ze toch, de deur gaat open, en daar is ze wel degelijk.
Niet alleen voor de biecht en de pelgrimsreis, ook voor de personages, die allemaal allegorische namen dragen, in Elckerlijc zijn equivalenten in Uit het leven van een hond te vinden. De Duecht (deugd) is in Henks beroep, verpleegkundige op de intensive care, tijdens de coronacrisis zelfs een heldenberoep, en zijn zorgzaamheid voor zijn demente vriendin en zieke hond te vinden. Kennisse (zelfkennis) heeft Henk volgens zichzelf genoeg. Hij piekert veel over zijn leven, de keuzes die hij heeft gemaakt en de gevolgen van deze keuzes. Had hij niet van zijn ex-vrouw moeten blijven houden? Zijn overgewicht is voor Henk ‘allereerst een morele kwestie. Het gaat om een karakterzwakte; een gebrek aan standvastigheid; een schandelijk verraad aan wie en wat hij wenst te zijn. Hij voelt daarom niet zozeer ergernis of bezorgdheid, maar schaamte.’
Henk krijgt een tweede kans. Via de vooruitblikkende verteller leert de lezer dat zijn relatie met Mia, een doodgewone vrouw die lerares is en van klassieke muziek houdt zoals Henk van boeken houdt, een succes wordt.
Kollaard verbindt de doodgewone hoofdpersoon met een ongewone vertelstructuur. Dat maakt Uit het leven van een hond zo boeiend. De auctoriale verteller rekt de tijd door soms de geschiedenis in te duiken en soms vooruit te kijken met als gevolg zodat het boek veel langer lijkt te duren dan één dag. Helemaal aan het begin van het boek heeft Henk al door dat de tijd niet te vertrouwen is. ‘Als hij op de klok kijkt, ontdekt hij dat informatie niet altijd betrouwbaar is.’
De vertelinstantie zweeft regelmatig boven Henk en laat hem in al zijn kwetsbaarheid zien. Zo verandert de lezer vaak in een kijker. In een interview met Guus Bauer voor Tzum zei Kollaard dat hij het boek heeft geschreven als ‘een soort literaire vlog: ik volg Henk met mijn cameraatje op de voet, van nabij, draai om hem heen, zwenk zo nu en dan even weg om dan weer terug te keren.’
Soms vindt de verteller het goed dat Henk zichzelf niet zo ziet als hij hem aan de lezer laat zien. Hier is het alsof Kollaards vlogger over een drone beschikt waarmee hij boven Henk cirkelt.
Inmiddels slaapt Henk overigens heel rustig, zonder gedraai van de oogbollen, zonder spasmen, in vrede. Kennelijk droomt hij niet meer. Zijn mond is opengevallen. Er loopt een sliertje speeksel vanuit een mondhoek langs zijn wangen. Hij heeft zich niet geschoren zodat op de wangen een grauwsluier is ontstaan, en daar zoekt het sliertje speeksel zich een bedding, als in een woestijn waar na een lange droogte het eerste water weer vloeit, aarzelend nog, als voorbode van de moesson, of hoe dat in een woestijn ook heet.
Nog eens: het is werkelijk een zegen dat Henk zichzelf nooit zo zal zien.
De lezer die meekijkt, kan niet anders dan de verteller gelijk geven. Henk heeft al complexen genoeg. En net als je je afvraagt of Henk aan zijn lichaam denkt als hij met Mia vrijt, stelt de auctoriale verteller je gerust: ‘hun eigen toeschouwersoog kijkt niet meer mee’. De camera van de verteller staat echter gewoon nog aan en die registreert hoe de ‘walrusachtige Henk’, die eerder op de dag ‘als een onbeheersbare zachte massa’ op de bank lag, is veranderd in een ‘samenhangende, effectieve mannenvorm met maar één doel: genot, plezier.’
Soms ziet Henk zichzelf door de ogen van zijn broer Freek:
[Z]ijn jongere broer is een bange man die niet bestand is tegen afwijkingen van de gebruikelijke orde. Van zijn orde. Henk is niet van zijn orde. Henk is gescheiden: fout. Henk is alleenstaand: fout. Henk gaat niet op vakantie: fout. doorgaan. Geen beleggingen: fout. Geen Audi: fout. Geen koophuis: fout. Niet drie keer in de week naar de sportschool: fout.
Hier is Henk wel zelf aan het woord en demonstreert de Kennisse (zelfkennis) uit Elckerlijc. Dat blijkt uit de volgende passage:
Hij roept zichzelf tot de orde. Woede is slecht voor hem. Het maakt hem bitter en onaantrekkelijk. Het maakt hem ouder. Het zou hem bovendien niet verbazen als hij ervan aankwam en dat is beslist niet de bedoeling.
De alwetende verteller kan in de nabije en de verre toekomst kijken.
‘Vind je het goed als ik met je mee ga? Ik wil Schurk graag even gedag zeggen.’
Oh, nu is hij in de war! Zijn ogen en wenkbrauwen weten niet wat ze ervan moeten vinden. Wat moeten ze tot uitdrukking brengen? Opluchting? Verrassing? Paniek? Schok? Dolle vreugde? Alles tegelijk zo te zien, want zijn gezicht toont een hele serie grimassen en dan opeens niets meer, alsof zijn hersenen een foutmelding hebben afgegeven, data overflow, zoals de eerste computers dat weleens deden, vlak voordat ze er de brui aan gaven. Zijn uitdrukking komt tot rust in een min of meer neutrale stand, nee, niet neutraal maar open: de komende minuten zal elke indruk met sneltreinvaart bij hem binnenkomen.
Uiteindelijk voelt Henk zich als Kees. Kollaard citeert de slotscène van Kees de jongen.
Hij had wel zacht willen zingen zo; hij had het gevoel van zo luchtig te dansen, even boven de grond. Alles, alles was zo gemakkelijk nu.
Elckerlijc is een moraliteit. Aan het einde van Kollaards boek komt de moraal weer om de hoek kijken. De door de liefde tot leven gewekte Henk is een beter mens geworden.
[Mia] ontdekte een morele component in zijn manier van kijken. Hij zag iets, zag ze, wat op een wezenlijke manier goed was. (…) Levenslust als moreel beginsel. Dat laat zich bij Henk goed voorstellen.
Elckerlijcs ziel bereikt na zijn biecht en pelgrimage de hemel. Henk vindt de hemel op aarde. Hij en Mia blijven samen, hij neemt na Schurks dood nog twee nieuwe honden, hij leest nog een paar duizend boeken, hij verhuist naar de kust en sterft kalm en tevreden op 93-jarige leeftijd. Dit voorspelt de alwetende verteller, niet aan het einde van het boek, maar vlak voor Henk met Mia naar bed gaat. ‘Maar dat komt allemaal nog’, aldus de verteller. Voordat Henks leven met tientallen gelukkige jaren wordt verlengd, gebeuren er nog een heleboel hemelse dingen in het heden.
Literatuur
Guus Bauer – ‘Interview: Sander Kollaard over Uit het leven van een hond [LINK naar https://www.tzum.info/2019/07/interview-sander-kollaard-over-uit-het-leven-van-een-hond/]’. In: Tzum 21 juli 2019.
Den Spyeghel der Salicheyt van Elckerlijc [LINK naar https://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=_elc001elck04], ca. 1496.
Judith Eiselin – ‘Een prachtig boek over de lust tot leven, dwars door alle narigheid heen [LINK naar https://www.nrc.nl/nieuws/2019/03/22/henk-blijft-henk-in-al-zijn-henkerigheid-a3954153]’. In: NRC Handelsblad 22 maart 2020.
Sander Kollaard – Uit het leven van een hond. Van Oorschot, Amsterdam, 2019.
Philip Roth – Alleman. Uit het Engels vertaald door Ko Kooman. De Bezige Bij, Amsterdam, 2006.
Arjen van Veelen – ‘De gewone man verdient een standbeeld [LINK naar https://www.nrc.nl/nieuws/2020/06/25/gesneuveld-uit-overbodigheid-a4003928’. In: NRC Handelsblad 25 juni 2020.
R. Vos – ‘Over de betekenis van enkele allegorische figuren in de Elckerlijc [LINK naar https://www.dbnl.org/tekst/_spi007196501_01/_spi007196501_01_0001.php]’. In: Spiegel der Letteren. Jaargang 9 (1965-1966).
Sylvia Witteman – ‘Zelden was ik zo verliefd op een Everyman als op Sander Kollaards lieve, goeie, middelbare Henk [LINK naar https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/zelden-was-ik-zo-verliefd-op-een-everyman-als-op-sander-kollaards-lieve-goeie-middelbare-henk~bfc00405/]’. In: de Volkskrant 26 juni 2020.
Peter Altena zegt
Fijn stuk!
Mies Pols zegt
Wat een prachtige recensie Marie-José!