Hoe komt het dat talen zo eenvoudig zijn? Dat is de op het eerste gezicht verrassende vraag die de taalkundige Hedde Zeijlstra stelt in zijn boek De geniale eenvoud van taal. De vraag is op het eerste gezicht verrassend omdat we niet geneigd zijn aan talen als eenvoudig te denken: als voorbeelden geeft Zeijlstra zelf de twaalf naamvallen van het Baskisch, of de zestien woordgeslachten van het Swahili. Tegelijkertijd moeten die talen wel eenvoudig zijn – ze worden immers door alle kinderen die in de juiste omstandigheden (de Pyreneeën, de buitenwijken van Nairobi) opgroeien moeiteloos geleerd.
Het is die paradox die Zeijlstra probeert op te lossen in dit boek. Hij grijpt daarvoor terug op de inzichten die er de afgelopen decennia vooral de taalkundige school rondom Noam Chomsky (1928) heeft opgeleverd. Nu heeft die school op zijn beurt de naam nogal technisch en ingewikkeld te zijn. Wanhoop niet! Zeijlstra laat in dit boek zien dat niet alleen de taal, maar ook de taalkunde betrekkelijk eenvoudig is.
Grote hoop
Centraal staat een artikel van Chomsky met de biologen Fitch en Hauser uit 2002 over de evolutie van taal. In dat artikel beweerden de drie dat er voor taal in de hersenen drie systemen nodig waren. Twee ervan zijn mogelijk oeroud en hebben van alles gemeen met soortgelijke systemen bij andere dieren: het sensorimotorische systeem dat bestaat uit onder andere de aansturing van tong en lippen en de verwerking van akoestische signalen, en het conceptueel-intentionele systeem waarmee we gedachten en wensen vormen.
Wat uniek zou zijn voor de mens is een systeem dat die twee aan elkaar verbindt, en dat op zich van inderdaad grote eenvoud zou zijn (Zeijlstra noemt het ‘geniaal’, maar het is niet helemaal duidelijk wie in de evolutie het ‘genie’ is) en daardoor vrij snel en gemakkelijk zou kunnen ontstaan: een systeem dat twee betekenisdragende elementen (zeg woorden, die zelf combinatie zijn van klank en betekenis) samenneemt en er nieuwe elementen uit vormt (uit grote en hoop vormen we grote hoop).
Te arbitrair
Chomsky en de zijnen hebben in de afgelopen twintig jaar laten zien dat je inderdaad van die aanname – het enige wat specifiek is aan menselijke taal is dat je taalelementen eindeloos met elkaar kunt combineren – een groot aantal verrassende eigenschappen van taal kunt afleiden. Zeijlstra heeft als onderzoeker zelf aan dat onderzoeksprogramma bijgedragen en hij legt in een heel heldere en prettig leesbare stijl uit hoe dat precies werkt.
Het betekent natuurlijk niet dat alles is opgelost. Hoe zit het bijvoorbeeld met die zestien woordgeslachten van het Swahili – een onderverdeling van de zelfstandig naamwoorden in betrekkelijk willekeurige groepen waarmee je ook nog eens rekening moet houden bij het vervoegen van je werkwoorden. Zoiets heeft geen duidelijke wortels in de aansturing van tong en lippen óf in het conceptuele systeem – daarvoor is het te arbitrair. Waarom hebben sommige talen dan zoiets? Dat weten we niet.
Betrekkelijk eenvoudig
Zoals ook het bestaan van de kleinste combinaties van klank en betekenis – woorden, of zo je wilt: morfemen – raadselachtig is. Wat dit betreft zijn Chomsky en Zeijlstra echte syntactici: ze beschouwen die woorden als gegeven en het raadsel hoe men uit die woorden steeds weer nieuwe woorden kan vormen. Maar het bestaan van die combinaties van klank en betekenis die we woorden noemen is net zo zeer opmerkelijk, als je er even over nadenkt: hoe zijn wij mensen daar ooit op gekomen?.= Bovendien heeft geen enkele taalleerder er een probleem mee – een peuter begrijpt dat met bepaalde klanken bepaalde dingen bedoeld worden.
Zeijlstra’s boek hoort wat dit betreft in een rijtje moderne inleidingen in deze materie – vorig jaar besprak ik het boek van de Brit David Adger dat daar ook in thuishoort – die veel minder dogmatisch zijn dan eerder werk. Tegenstanders van Chomsky worden ook gehoord en niet meteen weggezet als halvegaren, en de vele problemen die er zijn worden niet verstopt achter een berg propaganda over de enorme doorbraken die er zijn gemaakt.
Tegelijkertijd wordt duidelijk waar Zeijlstra voor staat: serieus begrip van de vraag hoe het komt dat zaken die enerzijds zo ingewikkeld lijken anderzijds zo eenvoudig kunnen zijn. Hoe serieus en rijk de wetenschappelijke literatuur is die over dat onderwerp gaat – en hoe ook die literatuur zelf uiteindelijk gebaseerd is op betrekkelijk eenvoudige inzichten. De geniale eenvoud van taal is een aanrader voor iedereen die wil begrijpen waar de syntactische theorie in de eenentwintigste eeuw staat.
Hedde Zeijlstra. De geniale eenvoud van taal. Wat ons allemaal tot talenwonder maakt. Wereldbibliotheek, 2020. Bestelinformatie bij de uitgever.
Marten van der Meulen zegt
“Waarom hebben sommige talen dan zoiets? Dat weten we niet.”
Ik ben op het moment bezig in Trudgill’s laatste boek, ‘Millennia of Language Change’. Hij pakt juist dit soort vragen op, en probeert volgens mij aan te tonen (ik heb het nog niet uit) dat dit soort ontwikkelingen sociaal gebaseerd zijn. Het is een stuk minder laagdrempelig dan bovenstaand boek lijkt te zijn, maar het is ontzettend interessant, en het lijkt me juist daarop wel een mooie aanvulling.
Ronald V. zegt
Ik begeef me nu op zeer glad ijs. Ik ben geen taalkundige en ik heb het besproken boek niet gelezen. Op mijn best heb ik de klok ergens horen luiden maar heb geen flauw benul van de klepel.
Taal lijkt mij semantiek te zijn, daadwerkelijke semantiek. Maar geen losse verzameling van losse betekeniselementjes maar een flexibel gestructureerde verzameling van even flexibel gestructureerde subverzamelingen van betekenisdragende elementen.
Deze verzamelingen lijken mij verre van eenvoudig maar juist uiterst gecompliceerd. Met als gevolg dat de academische semantiek, die de daadwerkelijke semantiek bestudeert, ook verre van eenvoudig is.
Maar misschien ontgaat mij de pointe van het begrip “geniale eenvoud”, dat wellicht bedoeld is als een prikkelend oxymoron. En dat brengt mij tot de bewering dat taal, onze daadwerkelijke semantiek, vaak eerder paraconsistent is dan consistent. We zijn geen logisch denkende machines. En mede dankzij onze paraconsisties is onze taal nogal ingewikkeld en moeilijk om te beschrijven.
Nogmaals, mijn nogal houterige opmerkingen zijn wellicht te klungelig voor woorden. En misschien zelfs wel bespottelijk. Maar misschien kan ik iets leren van mijn eigen onzin.
Berthold van Maris zegt
Graag een paar voorbeelden van “het grote aantal verrassende eigenschappen van taal” dat je uit het minimalisme van Chomsky / Merge kunt afleiden.
Marc van Oostendorp zegt
Niet precies een antwoord op je vraag (want breder geformuleerd als ‘generatieve syntaxis’), maar wel ongeveer is dit artikel.
Berthold van Maris zegt
Ah mooi, ik ben al een tijdje op zoek naar zo’n overzicht. Dank je.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Indrukwekkend
DirkJan zegt
Laatste kopje koffie om een beetje bij te mijmeren en wat filosoferen …
1.
Evolutie is het continu veranderen van onze genen, van onze kenmerken om te overleven in onze omgeving. Dat gaat random, want niet succesvolle veranderingen verdwijnen en we zullen nooit weten wat er allemaal voor kenmerken in het verleden zijn geweest in de hele keten van evolutie die niet konden overleven. Het mechanisme is dus simpel, variatie en duplicatie van dna, maar wel een mechanisme dat zowel heel eenvoudige levensvormen oplevert als leidt tot hele complexe vormen zoals de mens. Dat lijkt me ook de basis voor het toevallige karakter, dat alle vormen van complex tot eencelligen en alles wat er tussenin zit voorkomt.
2.
Een stap verder lijkt me dat op het oog complexe systemen zich ook door het mechanisme van toevallige dna-mutaties zich in de loop der tijden gaan optimaliseren en daardoor heel eenvoudig worden in hun verschijningsvorm, als kenmerk, maar ze blijven wel complex in hoe het in elkaar steekt. Aan de buitenkant van een mens kan je ook niet zien wat er allemaal van binnen inzit en het er aan toegaat. Zou dat ook voor taal kunnen gelden? Het is een complex systeem in onze hersens, maar het resultaat van praten en een taal leren is eenvoudig, moet ook eenvoudig zijn, want anders had het geen kans om te overleven.
3.
Natuurlijk was er evolutionair eerst het gehoor en pas daarna de spraak en voor het gehoor was er al het vermogen om met je hersens je lichaam te besturen. Is dat ook niet al een vorm van communicatie zonder taal? Ik kan door eraan te denken mijn rechterteen bewegen, dat gaat vanzelf, wonderlijk eigenlijk, maar dan denk ik er nog bewust aan, maar als ik ga koken, dan verricht ik honderden handelingen achter elkaar zonder ook maar een moment na te denken, gaat allemaal vanzelf. Een heel complex proces, maar het gaat heel soepel en eenvoudig. Maar als je besturing van je lichaam door denken in je hoofd ziet als een soort van interne, universele denktaal zonder woorden, dan zou je kunnen zeggen, of niet, dat de gesproken menselijke taal met woorden de communicatievorm is voor alles met buiten je lichaam, voor communicatie met andere levende wezens. Een volgende stap die in de evolutie werd gezet die onze soort nog meer overlevingskansen gaf en ons onderscheidt van dieren.
__
[ Vinden taalgebruikers van op het oog complexe taalsystemen hun taal ook complex? Is voor een Duitser die naamvallen leert de taal moeilijker dan die van ons? Vinden wij andere talen die ingewikkelder lijken complex, omdat onze eigen taal – Nederlands of Engels – eenvoudig is? En is onze taal voor een Chinees niet weer heel complex? Dat er nog veel onopgeloste vragen zijn over taal staat bij mij buiten kijf, die vragen heb ik ook over onze hele existentie: Why? ]
Berthold van Maris zegt
In dat vrij bekende maar in mijn ogen niet heel erg bijzondere artikel uit 2002 wordt Merge (de mogelijkheid om woorden of zinsdelen met elkaar te versmelten tot een nieuw zinsdeel) voorgesteld als een vorm van recursie.
Recursie is de mogelijkheid om de output van een bepaalde operatie weer te gebruiken als input voor diezelfde operatie, en dat eventueel meerdere keren achter elkaar of zelf eindeloos.
Bijvoorbeeld:
1 + 1 = 2
2 + 1 = 3
3 + 1 = 4
etc
En bijvoorbeeld ook
de vriend + van de buurvrouw = de vriend van de buurvrouw
de fiets + van de vriend van de buurvrouw = de fiets van de vriend van de buurvrouw
het sleuteltje + de fiets van de vriend van de buurvrouw = etc.
etc.
Volgens Chomsky is wat hieronder gebeurd ook een vorm van recursie
man + groot = grote man
grote man + de = de grote man
de grote man + lachen = de grote man lacht
de grote man lacht + hard = de grote man lacht hard etc.
Maar hoezo zou je dit als recursie kunnen zien? De aard van de elementen die de input vormen verschillen telkens (een lidwoord is iets heel anders dan een werkwoord) en, vooral ook, de effecten die de operatie teweeg brengt verschillen iedere keer, de ene keer komt er een uitgang e bij, de andere keer een uitgang t, en ook de effecten op woordvolgorde en waar je een acent zegt zijn telkens anders.
Waarom wordt dit dan toch recursie genoemd?
Wie helpt mij aan een antwoord?
bedankt
Berthold van Maris zegt
gebeurt
Berthold van Maris zegt
Marc,
Het artikel van je vrouw geeft een mooi overzicht van wat binnen de generatieve richting algemeen beschouwd wordt als de belangrijkste ontdekkingen van de afgelopen 55 jaar: allerlei (structurele) beperkingen op de zinsbouw in natuurlijke talen.
Wel is het jammer dat dat bijna allemaal ontdekkingen zijn van voor Merge / het minimalisme.
Sinds Merge is er blijkbaar niet zo heel veel meer bijgekomen. De auteur constateert dat ook en geeft daar wat mogelijke redenen voor.
Ik ben op zoek naar niet-triviale verschijnselen in de zinsbouw die je alleen met Merge kunt verklaren. Wie helpt mij aan een voorbeeld?
Als zoveel mensen zo enthousiast zijn over Merge, en dat al meer dan 20 jaar, dan moeten die voorbeelden er toch zijn?
Berthold van Maris zegt
Ik heb dit boek in huis gehaald. Was erg verbaasd toen ik zag dat de schrijver van bovenstaande juichende recensie van het boek in het dankwoord bedankt wordt omdat hij heeft geholpen bij het schrijven van dit boek. Is er niet een (geniaal eenvoudige) regel in de journalistiek dat je in zo’n geval geen recensie schrijft, of hooguit een bespreking met daarin een expliciete vermelding van je aandeel cq belang?
Marc van Oostendorp zegt
Ik heb op geen enkele manier geholpen bij het schrijven van het boek, op 1 detail na: Zeijlstra vroeg me toen hij bijna klaar was of ik tips had over titels die hij aan het eind kon noemen als te lezen literatuur. Ik heb die tips gegeven, hij heeft ermee gedaan wat hij zelf goed vond (sommige overgenomen en andere niet). De allereerste keer dat ik ook maar 1 regel tekst van het boek zag, was toen ik een recensie-exemplaar had aangevraagd. Ik sta in het dankwoord ook niet als iemand die geholpen heeft bij het schrijven maar bij een lijstje mensen die de auteur bedankt voor ‘alle geboden hulp’.
Berthold van Maris zegt
Oke, dan is er niks aan de hand.