Door Henk Wolf
Laatst vroeg iemand op de Facebookgroep Leraar Nederlands om een grammaticale analyse van de onderstaande twee zinnen:
- A. Je hoeft niet twee weken in quarantaine te gaan.
- B. Je hoeft geen twee weken in quarantaine te gaan.
Heel wat leraren en/of leraren in spe wezen er in hun reacties op dat geen wordt gebruik om zelfstandige naamwoorden te ontkennen, terwijl niet wordt gebruikt om zo’n beetje alle andere onderdeeltjes van de taal (zoals gezegdes, individuele werkwoorden en hele zinnen) te ontkennen.
Dat is in z’n algemeenheid waar en op het allerletterlijkste, syntactische niveau ontkent in zin A de bijwoordelijke bepaling van ontkenning niet dan ook het werkwoord hoeven (Je hoeft iets niet, namelijk: twee weken in quarantaine gaan), terwijl in zin B het ontkennend lidwoord geen deel uitmaakt van de ontkennende zelfstandignaamwoordgroep geen twee weken.
Maar ontkenningen houden zich niet altijd aan die regels van letterlijke interpretatie. Kijk maar naar de volgende zin:
- Je mag geen meisjes plagen.
In die zin lijkt geen meisjes het lijdend voorwerp te zijn bij het gezegde mag plagen. Maar niemand zal bovenstaande zin als antwoord geven op de vraag ‘Wie of wat mag je plagen’? Wel is de zin een logisch antwoord op de vraag ‘Wat mag je niet?’
Het gebeurt in het Nederlands heel vaak dat de ontkenning logisch gezien bij het gezegde hoort, of bij een deel daarvan of bij de hele zin, maar dat we toch niet niet gebruiken. In plaats daarvan nestelt de ontkenning zich als geen in een zelfstandignaamwoordgroep, waardoor er heel letterlijk gelezen iets anders staat dan we bedoelen.
Je ziet dat in de zin met hoeven heel goed. Hoeven is namelijk een zogenaamd negatief-polair werkwoord, het komt (vrijwel) uitsluitend voor in combinatie met een ontkenning: je kunt niet iets wel hoeven, je kunt wel iets niet hoeven. Alleen is dat niet hier in de bepaling geen twee weken gekropen.
Ontkenningen doen wel meer gekke dingen. Heel veel mensen gebruiken bijvoorbeeld een dubbele ontkenning – zodat de betekenis van de ene logisch gezien de betekenis van de andere zou opheffen, maar dat wordt natuurlijk niet bedoeld. Denk aan:
- Ik heb daar nooit geen zin in.
Een deel van de Nederlandstaligen ontkent altijd en overal niet door er niet voor te zetten, maar door de ontkenning als geen in een ander zinsdeel op te nemen: heel onlogisch voor wie Nederlands wil leren, maar desondanks voor een deel van de Nederlandstaligen behoorlijk gewoon:
- Ze heeft altijd geen zin in dat gedoe.
- Ik kan overal geen verstand van hebben.
Ontkenningen huppelen ook heel makkelijk van de bijzin (waarin ze iets ontkennen) naar de hoofdzin:
- Ik hoop niet dat het gaat regenen.
Op het allerletterlijkste niveau gelezen betekent die zin dat de ik een zekere hoop (namelijk dat er regen komt) niet koestert, maar vrijwel iedereen zal de zin interpreteren alsof de ik wel degelijk een zekere hoop koestert, namelijk de hoop dat het niet gaat regenen.
Zin A en zin B uit de oorspronkelijke Facebookvraag betekenen dan ook in de praktijk hetzelfde. Ze vormen hoogstwaarschijnlijk een verduidelijking van het huidige Nederlandse of Vlaamse coronabeleid en met beide wordt uitgedrukt dat de hoorder (of mensen in hun algemeenheid) een bepaalde verplichting niet hebben, namelijk die om in quarantaine te gaan. De verder in heel veel opzichten uitstekende allemansgrammatica Algemene Nederlandse Spraakkunst besteedt helaas vrij weinig aandacht aan die gekke eigenschappen van ontkenningen, zo weinig dat taalkundige Ton van der Wouden daar ooit een artikel over heeft geschreven: link.
Henk Smout zegt
Een Zeeuw hoorde ik telkens ‘dat is géén waar’ zeggen in plaats van ‘dat is niet waar’.