Toen er een paar weken geleden een conflict broeide tussen Nederland en Italië over Europese noodgelden om de acute crisis te bestrijden, plaatste Elsevier Weekblad een cartoon: boven zag je twee blonde mensen duidelijk hard werken – de man door aan een wiel te draaien, de vrouw door in een mobiele telefoon te praten terwijl ze met haar aktetas reden – beneden zag je twee zwartharigen van het leven genieten – de man door zo te zien tegelijk wijn én koffie te drinken en trictrac te bekijken, de vrouw door met een roos in haar haar de sociale media te bespelen.
Want dat is het beeld dat Nederlanders kennelijk graag van zichzelf zien: te hard aan het werk om te genieten.
En zo heeft de Italiaanse educatieve uitgeverij Hoepli nu een dik boek (meer dan 500 pagina’s) uitgegeven over de Nederlandse literatuur: Cultura letteraria neerlandese. Autori, testi en contesti dal Medioevo a oggi (Nederlandstalige literaire cultuur. Auteurs, teksten, contexten van de middeleeuwen tot nu), onder redactiue van Roberto Dagnino en Marco Prandoni. Zo’n boek bestaat in het Nederlands niet – niet over de Italiaanse literatuurgeschiedenis en zelfs niet over de Nederlandse.
Het staat vol met zaken die je een Italiaanse student Nederlands kennelijk wel kunt voorschotelen, maar waarmee je een Nederlandse student aan de tweedegraadsopleiding niet moet vermoeien: beschouwingen over de dertiende-eeuwse mystica Beatrijs van Nazareth, bijvoorbeeld, of over het toneel in de zeventiende eeuw. Voor die Nederlandse student is, zoals bekend, niet eens nodig dat hij weet wie Multatuli was.
Cultura letteraria neerlandese is ook voor de Nederlandse lezer die geen tweedegraadsopleiding heeft en dus wél wat van de eigen literaire geschiedenis weet, heel interessant om te lezen. Dat komt doordat de samenstellers en de auteurs – dat zijn zowel Italiaanse als Nederlandse en Vlaamse neerlandici – een bijzonder oog hebben voor allerlei invloeden die de Nederlandse literatuur in de loop van de tijd heeft ondergaan. Voorbij, al lang voorbij, is de tijd dat je de literatuurgeschiedenis van een bepaalde taal zou zien als iets dat volkomen op zichzelf staat; het is, zeker voor een cultuur als de Nederlandse, volkomen duidleijk dat de kracht nu juist zit in het steeds opnieuw ontvangen van invloeden van buiten en die op eigen wijze verwerken.
Dat er daarbij speciale aandacht is voor de relatie met de Italiaanse cultuur is natuurlijk niet zo vreemd, gegeven het publiek. Er is een aparte afdeling ‘Interconessioni’, van bijna 100 pagina’s waarin de geschiedenis van de Italiaans-Nederlandse verhoudingen worden beschreven – onder andere de contacten in de Gouden Eeuw, de reisverslagen door Holland van schrijvers als De Amicis en Ungaretti, de arbeidsmigratie in de twintigste eeuw –,maar ook in de hoofdtekst wordt regelmatig beschreven hoe de Nederlandse literaire cultuur beïnvloed is door de Italiaanse.
Van een beïnvloeding andersom is niet evident veel sprake geweest. Nederlandse auteurs zijn, afgezien van Anne Frank en Erasmus, in Italië zo goed als onbekend. De aanstekelijke beschouwingen in dit boek, en de vele vertaalde fragmenten kunnen daar misschien een einde aan maken.
In de inleiding pikt Prandoni er overigens alvast twee hedendaagse uit die volgens hem bijzonder interessant kunnen zijn voor het Italiaanse publiek: Cees Nooteboom en Ilja Leonard Pfeijffer. Dat zijn twee heel verschillende schrijvers, maar ze hebben wel beide laten we zeggen de Europese oriëntatie gemeen, waar veel andere schrijvers zich alleen op eigen land lijken te richten, of juist op de Engelstalige wereld (Grunberg).
De namen van (post-)calvinistische schrijvers zoals Revius, Wolkers, Maarten ’t Hart, Siebelink, Treur of Rijneveld ontbreken geheel (aan de negentiende-eeuwers Bilderdijk en Da Costa wordt wel wat aandacht besteed, door de Nederlandse hoogleraren Lotte Jensen en Rick Honings. Kennelijk voelen Italiaanse geleerden zo weinig affiniteit met deze stroom in de letterkunde dat ze er weinig over weten te zeggen. Dat geeft voor met name de Nederlandse lezer het gevoel dat er ontbreekt; maar het is ook wel verfrissend. Het kan kennelijk best, naar de Nederlandse literatuur kijken zonder de Statenvertaling is dé norm voor ieder taalgebruik te stellen. (Zelfs de canon van de Vlaamse KANTL kan niet helemaal om Jan Wolkers heen, bijvoorbeeld.)
Het blijkt ook wel uit het overzicht van de vertaalde Nederlandse literatuur aan het eind (en de teksten die erover worden geschreven in Interconnessioni): de populairdere Nederlandse schrijvers zijn schrijvers als Herman Koch die min of meer bewust een internationale thematiek aansnijden.
Het nadeel van de Nederlandse literatuur, heel vaak naar voren gebracht, is dat ze vaak naar binnen is gekeerd. In stijl en thematiek wordt vaak van alles ontleend aan het buitenland, en toch stellen maar weinig schrijvers zich bewust internationaal op – er stroomt van alles binnen in het moeras, maar het blijft een moeras. Dat geldt overigens net zo goed voor bijvoorbeelde de hedendaagse Italiaanse literatuur, maar we hebben we alleen al om die reden buitenlandse neerlandici nodig, en vertalers.
Je zou daarom bijna verlangen dat zo’n boek als Cultura letteraria neerlandese in het Nederlands zou worden vertaald. Zodat wij ook eens een goed leerboek zouden hebben dat nét een beetje anders naar onze literatuurgeschiedenis kijkt.
Roberto Dagnino & Marco Prandoni (red.) Cultura letteraria neerlandese. Autori, testi en contesti dal Medioevo a oggi. Milaan, 2020. Bestelinformatie bij de uitgever.
DirkJan zegt
Off-topic – terzijde
Onder dit aardige artikel van Henk Wolf over de spelling van viool spelen/vioolspelen reageerde oud-docent Nederlandse Harry Reintjes met o.a. de zinsnede:
“Mijn 35-jarige ervaring is dat de MEESTE leerlingen (mbo en hbo) alleen maar willen weten wat goed of fout is en wat de regels zijn. SOMMIGEN wilden dan soms (graag?) verder redeneren,”
Ik reageerde – ook omdat het over spelling gaat – dat het hier sommige moest zijn, want er was al sprake van leerlingen in de vorige zin en dan moet die n weg. Vervolgens had ik hier wat over gevraagd op Twitter aan Onze Taal en die reageerde met:
Onze Taal @onzetaal
In ‘Mensen denken heel verschillend over grammatica: sommige moeten er niets van hebben …’ is ‘sommige’ zeker ook goed, maar nog steeds denken we dat ‘sommigen’ hier ook kan. Misschien doordat ‘mensen’ zo algemeen is? Als er bv. ‘leerlingen’ had gestaan, was het anders geweest.
Dit snapte ik niet, waarom zou het hier wel sommigen mogen moeten zijn en niet sommige, want het gaat toch om sommige mensen, net als er leerlingen had gestaan? We kwamen er niet uit en ik tweette Peter-Arno Coppens, alias de Taalprof. Hij heeft heel wat tweetjes gestuurd om mij een en ander uit te leggen en te overtuigen, maar dat is niet gelukt. Hij heeft er gisteren en vandaag een stukje in Trouw aan gewijd en snap het onderscheid nog steeds niet. Waarschijnlijk ligt dat aan mijn beperkte denkraam, want ik ben niet zo slim, niet zo slim als mijn kinderen en de Taalprof. Ook Mient Adema heeft getracht het aan mij uit te leggen, maar tevergeefs. Hier de twee linkjes naar de korte stukjes van Peter-Arno:
https://www.trouw.nl/cultuur-media/wanneer-is-het-sommige-en-wanneer-sommigen~b905b2c0/
https://www.trouw.nl/rubrieken/waarom-is-het-eigenlijk-soms-sommigen~b8e3e5c0/
Voor ik verder ga, stelde ik ook de vraag Waarom wordt er eigenlijk zo’n onderscheid gemaakt met wel of geen n en dat je een overbodig onderscheid maakt tussen personen en zaken (en dieren)? Ik zou zeggen (dit vind ik al jaren), schaf die hele n af en alles zonder n, in alle gevallen. Je kan ook zeggen altijd overal een n, maar die n spreek je toch niet uit. Nu weet ik wat het gangbare antwoord hierop is en Peter-Arno schrijft in Trouw:
“Als je zonder verdere context een gesprek begint met de mededeling ‘Ik heb sommige in een doos op zolder opgeborgen en andere niet’, dan is dat volstrekt onbegrijpelijk. Het klinkt zelfs een beetje luguber, omdat je onwillekeurig aan personen denkt. Je moet echt al weten dat het bijvoorbeeld om elpees gaat, maar dan is er dus geen sprake meer van een zelfstandig gebruik van ‘sommige’ en ‘andere’. Dan zijn het ‘sommige elpees’ en ‘andere elpees’.”
Heel vergezocht en ik pareer deze redenering simpel met te zeggen dat je ook kan schrijven, ‘Ik heb ze in een doos op zolder opgeborgen en deze niet’, dan weet je nog niets. Nee, een loze regel, net als die n of geen n bij beide/beiden. Maak er altijd beide van.
Maar nu terug naar de tweet van Onze Taal en wat de Taalprof erover te zeggen heeft. Ik heb de regel altijd uitgelegd dat als er geen aanwijzing voor bijvoorbeeld sommige eerde in de tekst staat, dan schrijf je een n, dan wordt het zelfstandig gebruikt, staat die aanwijzing al wel eerder in de tekst, bijvoorbeeld leerlingen, dan moet je de n weglaten. Maar waarom bij de zin van Onze Taal met mensen wel een n, waarom is dit nu zelfstandig gebruikt? Ik snap het niet.
En ik kwam op dit alles door een fout van Harry en het valt mij al heel lang op dat deze fout vaak wordt gemaakt doordat mensen kennelijk (ook) niet weten dat je de n weglaat als er dus al naar een groep personen eerder in de tekst wordt verwezen. Schrijvers zijn geneigd om altijd een n te schrijven als het om mensen gaat, ten onrechte, maar dat is niet het spellingprobleem dat ik nu aansnijd.
Tot slot hier nog een toelichting van Onze Taal op hun site en kan ik er niet vinden waarom er nu een uitzondering is met de mensen-zin. Gaat het erom dat mensen een te algemeen woord is, anders dan leerlingen? Dat is wel zo, maar ik vind het geen reden om dan afwijkend te gaan spellen. In het advies wordt er ook niet over gesproken, net als er in de ANS er ook niets over is te vinden. Wat is dan precies ‘zelfstandig gebruikt’?
– Mensen zijn lui, maar de meesten doen wel aan sport.
– Leerlingen zijn lui, maar de meeste doen wel aan sport.
Beide zinnen zijn goed en ik begrijp niet waarom, ook niet na de geduldige uitleg van Peter-Arno.
DirkJan zegt
HELP! Ik had een paar schermen open staan in mijn pc, keurig off-line een reactie gemaakt, maar reageerde, copy-paste onder het verkeerde artikel. Gelieve deze reactie te verwijderen. Dank u!
chrisbernasco zegt
Marc, dank voor deze interessante boekbespreking. Er is alleen één zin die ik niet snap: ‘In stijl en thematiek wordt vaak van alles ontleend aan het buitenland, en toch stellen maar weinig schrijvers zich bewust internationaal op’. De zin lijkt in tegenspraak met zichzelf. Of misschien zit het in de betekenis van ‘zich bewust internationaal opstellen’. Kun je dit toelichten?