Door Gillan Wijngaards
Na één jaar voor de klas te hebben gestaan als docent Nederlands heb ik genoeg ervaringen om een boek mee te vullen, maar een van de meest bijzondere onderdelen was misschien toch wel het aanleren van ‘spellingsregels’. Ik heb tientallen interessante vragen gekregen die vroegen om in een artikel te worden verwerkt. Noot: dit artikel is overigens geen betoog om de Nederlandse taalregels te vergemakkelijken. Het is gewoonweg een synthese van verwarde, gefrustreerde leerlingen in confrontatie met het spanningsveld tussen norm en taal.
Gekke gerrit
Het is maandag het derde uur. Ongeveer 10.30 uur. Ik neem met mijn 4-vwo-klas de theorie rustig door van de eerste hoofdstukken: interpunctie en hoofdletters. Een jongen vraagt mij als ik klaar ben met praten nonchalant het volgende:
Is de aarde geen hemellichaam? Hemellichamen moeten namelijk met een hoofdletter geschreven worden en aarde schrijf je met een kleine letter?
Ik denk even na. Ik weet niet gelijk het antwoord en wil niet gaan gokken en hopen dat mijn klas niet kritisch is. We besluiten het daarom samen op te zoeken. Volgens het taaladvies van het Genootschap Onze Taal zijn woorden zoals aarde en zon soortnamen en geen eigennamen, omdat je er een lidwoord voor kunt zetten. Oké, fair. Niemand die dat raar vindt. Toch wordt er nog wel subtiel even bij vermeld dat men in een opsomming van planeten wel Aarde schrijft, omdat dat “er consequenter uitziet”. Oké… Fair?
Andere voorbeelden van namen die niet als eigennamen gebruikt worden, zijn een benjamin (jongste van de familie) en gekke gerrit. Deze eigennamen worden gebruikt om mensen mee te karakteriseren (ook wel eponiemen genoemd). Dit neemt echter weer niet weg dat een eigennaam wel met een hoofdletter geschreven wordt als hij metaforisch gebruikt wordt: Daar loopt Judas ten opzichte van Die man is echt een judas. De kennis van leerlingen zou eigenlijk bijna net zo groot moeten zijn als van een taalkundige, voordat ze dergelijke gevallen kunnen spellen.
Gaan we cello spelen of vioolspelen?
Een week later hebben we het over woorden aan elkaar of los schrijven. Ik krijg dan al snel de vraag waarom gitaar spelen en cello spelen niet aan elkaar geschreven worden, terwijl koffiezetten, pianospelen en vioolspelen wel aan elkaar mogen. Gelukkig is er Taaladvies.net met een uitleg! Iedereen haalt weer opgelucht adem (mijzelf incluis).
“Soms vormen een zelfstandig naamwoord en een werkwoord een samenstelling (aan elkaar) en soms vormen ze een woordgroep (los)”. Ik zie een aantal leerlingen afkeurend met hun hoofd schudden. Ik ben het er helemaal mee eens. Hoe moet een vijftienjarige leerling nou weten waarom gitaar spelen een woordgroep is en vioolspelen een samenstelling? Toch is daar wederom Taaladvies.net met een uitleg: “Bij twijfel over de schrijfwijze zal de Woordenlijst of een woordenboek vaak uitkomst moeten bieden” en zelfs “In een aantal gevallen zijn beide schrijfwijzen verdedigbaar”. Ga er maar aan staan… Die losse houding ten opzichte van spelling is voor mensen die zich veelvuldig met taal bezighouden de normaalste zaak van de wereld, maar tijdens een spellingsles heb ik er niet veel aan en komt de meest geliefde vraag vaak weer naar voren:
Waarom moeten ze Nederlands nou zo moeilijk maken?!
Vergroot je woordenschat!
Toen ik diezelfde les aan een andere groep leerlingen de opdracht gaf om een aantal woorden met of zonder accenten of trema’s uit te leggen, doken er wederom nieuwe problemen op. Ik kan goed uitleggen waarom geruïneerd met een trema geschreven wordt (anders staat er geruineerd en dat is geen woord), maar ook hier zijn genoeg uitzonderingen:
Maar meneer, hoe moet ik nu uitleggen waarom de a in twee à drie een accent grave krijgt in plaats van een accent aigu?
Mijn simpele antwoord is: “Het komt uit het Frans. In het Frans staat op een a nooit een accent aigu.” Daarnaast is bijvoorbeeld mausoleum zonder trema, want het is een leenwoord uit het Latijn, net zoals museum. Leerlingen moeten blijkbaar dus toch ook wel genoeg etymologische kennis én kennis over andere talen hebben om de spellingsregels goed toe te kunnen passen.
De spellingsles bij het vak Nederlands lijkt haast wel op een oefening van het vergroten van de woordenschat, zoals leerlingen dat bij Engels, Frans, Duits en Spaans ook doen. Ik kan wel benadrukken in de klas dat de enige oplossing dus is dat de woordenschat van de leerlingen vergroot moet worden (door o.a. meer te lezen!), maar dat wordt door hen niet gewaardeerd. Helemaal niet zelfs. Het is namelijk niet bepaald een kortetermijnoplossing en het zal niet helpen bij de toets van volgende week. Een middelbare scholier is dus al bijna afgehaakt. Is er een reden waarom het sowieso, enigszins en toentertijd is en geen zowiezo, enigzins en toendertijd? Nee. De enige manier om dit te leren is door de woorden te ‘leren’. Deze woorden worden in onze methode Nieuw Nederlands dan ook liefdevol “opzoekwoorden” genoemd. Misschien is het een idee dat we bij de volgende toets de leerlingen gewoon een woordenboek meegeven. Dan kunnen leerlingen de woorden even opzoeken voordat ze ze moeten spellen.
Populairder zal het Nederlands niet sneller worden door spellingslessen, maar deze variëteit aan regels, uitzonderingen en frustraties van leerlingen zorgen voor uiterst amusante en interessante (weliswaar vooral vanuit het perspectief van de taalminnende docent) spellingslessen en ze vormen een perfect aanknopingspunt voor een discussie over “de taalnorm” en de mate waarop deze belangrijk zijn en/of gebruikt worden.
Erik Bouwknegt zegt
“In een aantal gevallen zijn beide schrijfwijzen verdedigbaar”
Wat een gotspe om dat te zeggen nadat de vandalen die de spelling 1996 bij elkaar hebben geflanst het idee dat je naast de voorkeursspelling ook nog anders kon spellen zonder fout te zitten hebben afgeschaft.
Overigens is ook de leidraad in de huidige officiële woordenlijst lekker onduidelijk. Niet dat ze zeggen ‘naar eigen voorkeur’, meer dat ze zeggen er is een goede en een foute manier, maar het hangt van de kontekst af wanneer wat goed is:
“regel 16.E
Een aardrijkskundige naam schrijven we met een hoofdletter.
Deze regel geldt voor plaatsen, streken, landen, maar ook bijvoorbeeld voor bergen, rivieren, woestijnen, hemellichamen.
Amsterdam
Antarctica
de Verenigde Staten
het Andesgebergte
de Schelde
de Sahara
de Poolster
In niet-wetenschappelijke teksten schrijven we: de aarde, de maan, de zon.”
Zelf schrijf ik liever fatsoenlijk Nederlands, dus als het om de maan van de Aarde gaat is het ‘de Maan’, maar als ik het heb over Io zou ik kunnen zeggen dat het ‘de Galileïsche maan is die het dichtst bij Jupiter staat’, dus met kleine letter. En alle aarde die ik in mijn leven in handen heb gehad kwam van het oppervlak van de Aarde.
Ronald zegt
Met de hemellichamen hebben ze zich nog veel erger in de nesten gewerkt. Bij de regel over samenstellingen (met tussenletters -e- of -en-) stelt uitzonderingsregel 8.E: “Als het linkerdeel van een samenstelling verwijst naar een persoon of zaak die in de gegeven context uniek is, schrijven we -e.”
Als voorbeelden worden o.a. genoemd zonnestraal, zonnebank, zonnegod, maneschijn.
Op Jupiter dienen we dus van ‘manenschijn’ te spreken, neem ik aan. Heel raar voor een regel die het probleem van de tussen-n moest oplossen en afscheid wilde nemen van de vraag of je voor besse(n)sap nou aan 1 bes genoeg hebt of niet. Want nou moeten we ineens gaan nadenken over hoe uniek iets is. (Overigens is in mijn context i.h.a. sprake van 1 unieke hond, dus ik schrijf gewoon ‘hondehok’.)
Jan Uyttendaele zegt
In de didactische literatuur over het spellingonderwijs worden een aantal vuistregels genoemd, die van toepassing zijn op de onderwijspraktijk die hier beschreven wordt. Ik zou in dit verband graag de aandacht willen vestigen op de volgende didactische adviezen.
1. Wees spaarzaam met spellingregels. Juist spellen is maar voor een klein gedeelte een kwestie van inzicht en redeneren, maar vooral van automatisering en geheugenkennis. De taalgebruiker gebruikt die regels niet als spellingstrategie, maar doet vooral een beroep op zijn geheugen of gaat analogisch te werk. Doe daarom uitsluitend een beroep op regels in die gevallen waarvoor duidelijke regels te geven zijn.
2. Kom tegemoet aan de concrete behoeften van de leerlingen. Systematische spellinglessen zijn soms tijdverlies, omdat ze geen rekening houden met de individuele spellingproblemen van de leerlingen. Wat voor de klas als geheel geen probleem is, moet dus niet klassikaal behandeld worden. Behandel klassikaal wat klassikaal slecht gedaan wordt. Behandel individueel wat zich tot individuen beperkt. In dat verband lijkt het me ook nuttig om de leerlingen een eigen lijstje te laten aanleggen met frequent gebruikte ‘moeilijke woorden’.
3. Leer de leerlingen spellen met gebruikmaking van hulpmiddelen. Volwassenen gebruiken bij het schrijven van belangrijke teksten geregeld hulpmiddelen: de spellingchecker van de computer, Het Groene Boekje, een spellinggids, een woordenboek, enz. Als de leerlingen deze hulpmiddelen niet leren gebruiken tijdens hun schooltijd en niet leren het gebruik ervan als normaal te beschouwen, zullen ze er na hun schooltijd ook niet naar grijpen.
4. Werk aan een gezonde spellingattitude. Spelling is een product van weten, kunnen en willen (een competentie dus). Het is struisvogeldidactiek te doen alsof het bij spelling uitsluitend over kennis van technische aspecten gaat. Heel wat ellende in het spellingonderwijs is het gevolg van een gebrek aan concentratie en motivatie. Het is daarom nodig om systematisch aan de uitbouw van een gezonde spellingattitude te werken.
5. Integreer het spellingonderwijs in het schrijfonderwijs. Om ongewenste systeemscheiding te voorkomen en de motivatie tot correct spellen bij de leerlingen te verhogen, lijkt het me wenselijk de spelling functioneel en geïntegreerd bij het schrijven aan bod te laten komen. Eigenlijk is spelling niet meer of niet minder dan een verzorgingsaspect van de geschreven taal. Spelling is dus maar één aspect van schrijfvaardigheid en schrijven is onnoemelijk veel complexer dan het vermijden van spelfouten. Hecht dus geen overdreven belang aan spelfouten en schenk in de eerste plaats aandacht aan meer essentiële aspecten van het schrijven.
Voor een overzicht van alle ‘vuistregels voor het spellingonderwijs’ verwijs ik naar mijn artikel op KlasCement: https://www.klascement.net/artikels/46575/spellingonderwijs-tijd-voor-een-andere-aanpak/
Frans Daems zegt
Het had niet beter gezegd kunnen worden!
Toch nog een toevoeging. De spellingregels in de Leidraad van het Groene Boekje zijn op zich een beknopte versie van de veel meer uitgebreide Technische Handleiding. Al die regels vormen tezamen een beschrijving van de systematiek in de Nederlandse spelling. Het begrip ‘regel’ heeft hier een heel andere betekenis dan bijvoorbeeld in de ‘regel van drie’. Die regel van drie geeft de stappen aan die iemand bij een bepaalde berekening moet doorlopen. De spellingregels zijn helemaal geen regels die de schrijver als het ware in stapjes leiden bij het schrijven van woorden en zinnen. Deze ‘regels’ geven dan ook niet aan via welk proces de speller te werk gaat. Het zijn daardoor evenmin didactische regels. Normalerwijze spellen we, en leren we spellen, via wat we in ons geheugen hebben opgeslagen en naar analogie van zulke geheugenopslag. Voor de speller is een beschrijving van de spellingregels alleen nuttig wanneer hij/zij twijfelt en/of het geheugen hem/haar in de steek laat.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
In regel 4 noem je (Gillan Wijngaards) spellingregels taalregels. Dat is niet juist. Spellingregels worden door mensen gemaakt, taalregels ontstaan in taalgemeenschappen. Ik ben het ermee eens dat de spellingregels soms onnodig moeilijk zijn gemaakt, maar je moet er ook rekening mee houden dat talen (dus ook het Nederlands) nu eenmaal ingewikkelde en lang niet altijd logische en consequente complexen zijn. Mensen die de spellingregels maken of aanpassen, moeten daar maar uit zien te komen. Dat talen hartstikke moeilijk zijn, lijkt een ontmoedigende mededeling voor de leerlingen, maar je kunt het ook benaderen van de positieve kant: ze hebben in elk geval minstens één zo’n moeilijk ding (mondeling) heel behoorlijk onder de knie.
Liesbeth Mielen zegt
Waarom dan toch het foutieve “zowiezo” in de titel gebruikt? Dit geeft bij mij een reactie ongeveer gelijkwaardig aan het geluid van de bekende nagel over het schoolbord.
Aimé Smeyers zegt
Als Romanist is het mij gegeven geweest Frans te mogen onderwijzen aan Nederlandstaligen: zalig!
Wat betreft de evolutie in de spellingregels van het Frans is zelfs geen “Académie française” opgewassen tegen het grondbeginsel: een taal is de eigendom van “le bon usage”, namelijk van zij die de taal gebruiken (zowel in spreektaal als in geschreven taal). Ooit heb ik de “ans” aangekocht: regeltjes allerhande die gewoon uit de lucht vallen. Geen enkel, maar dan ook geen enkel voorbeeld uit het effectief taalgebruik. Gewoon dogmatische voorschriften.
“Le bon Usage” van Grévisse-Goosse is niets meer dan een taalhistorische weergave en verklaring van het ontstaan en de evolutie die geleid hebben tot de thans bestaande taalfenomenen (aan de hand van voorbeelden uit de literatuur, maar ook uit kranten en ander verzorgd taalgebruik). Meteen wordt de deur opengelaten voor de verdere levende evolutie van de taal, waarvan de eerste nieuwigheden altijd eerst als fout zullen worden beschouwd. Maar dat wil niet zeggen dat ze niet min of meer vlug de nieuwe regel zullen worden.
Voorbeeld? Wij hebben in de jaren 1950-1960 geleerd: avant que + subjonctif; après que + indicatif / espérer que + futur simple. Thans hoor ik op de Franse zenders min of meer systematisch een subjoncitif ook na après que. En espérer que krijgt nu dikwijls een subjonctif.
Wel, als leraar, heb ik dat gewoon meegedeeld aan mijn leerlingen: de regel, maar ook de vaststelling van de nieuwe tendens.