Een van de definiërende eigenschappen van poëzie is dat ze meerduidig is. Sterker nog, ‘meerduidige poëzie’ is een pleonasme. Een gedicht dat je meteen begrijpt is waarschijnlijk ‘gewoon een duidelijke, eenduidige boodschap die per ongeluk in een rare vorm gegoten is’.
Dat beweren althans Gerben Faure, Jan de Jong en Bas Jongenelen, allen docent Nederlands aan de Fontys Lerarenopleiding in Tilburg, met grote stelligheid in de inleiding van hun boek Zelf gedichten lezen, een aanstekelijk leerboek voor de analyse van gedichten.
Gelukkig wordt de soep niet zo verplicht meerduidig gegeten als hij wordt opgediend. Al in het eerste hoofdstuk wordt een bekend gedicht van Herman Gorter, ‘Gij staat zoo heel, heel stil’, dat niet zozeer ‘meerduidig’ is, als dat het gaat over zeggen wat je ’toch niet [kunt] zeggen’. Het gedicht heeft niet heel veel betekenissen, maar gaat over de betekenis die je niet in taal kunt vangen.
De techniek van Faure, De Jong en Jongenelen is gebaseerd op close reading met een menselijk gezicht. De tekst wordt in de eerste plaats benaderd door heel nauwkeurig lezen en met zo min mogelijk biografische of andere achtergrondinformatie. Maar daarbij wordt er niet vanuit gegaan dat je altijd per se één duidelijke boodschap moet kunnen destilleren. Meerdere oplossingen kunnen goed zijn, en de mogelijkheid wordt ook opengelaten dat je er niet helemaal uitkomt. Faure, De Jong en Jongenelen halen het volgende gedicht aan uit Waterstudies van K. Michel (1999):
Na een keertje
doorlezen zullen we
het allemaal wel
een moeilijk gedicht
vinden, dit hand o.a.
Toch kunnen we met
geduldig lezen een
heel eind komen. Wel
moeten we bij voorbaat
aanvaarden, dat je in
dit soort gedichten vaak met
een paar ‘blinde vlekken’
blijft zitten.
Dat zijn plaatsen waar de associaties van de dichter kennelijk
zo persoonlijk zijn geweest
dat het min of meer toeval is
of je ze kunt navoelen.
Volgens Faure, De Jong en Jongenelen wilde Michel met dit gedicht kritiek geven op het boek Indringend lezen van Drop en Steenbeek waaruit de woorden woordelijk zijn overgenomen:
‘Hoe haal je het in je hoofd om kinderen van vijftien, zestien jaar met zo’n benadering van poëzie lastig te vallen,’ staat er. Niet woordelijk, maar wel invoelbaar.
Dat is eigenlijk wel een erg, eh, eenduidige lezing van dat gedicht. Het gaat immers toch waarschijnlijk niet voor niets over een passage waarin nu juist de grenzen van de close reading worden aangewezen. De eerlijkheid gebiedt bovendien te vermelden dat Zelf gedichten lezen af en toe passages bevat die nu ook weer niet zo ver van Drop en Steenbeek afliggen. Bedenk zelf de enjambementen in:
Je kunt dit gedicht dus ook opvatten als een mooi spel met taalvormen, zonder dat die vormen ergens naar hoeven te verwijzen. In theoretische termen: je kunt het gedicht beschouwen als een autonoom taalbouwsel in plaats van als een expressiemiddel
Het aardige van Zelf gedichten lezen is naar mijn idee dat je ondanks de inleiding die uniformiteit suggereert, geconfronteerd wordt met drie verschillende manieren van lezen. De stukjes zijn steeds gesigneerd, en gaandeweg vallen de stijlen je op.
Faure (misschien niet toevallig de filosoof van de drie) is de strengste close reader, altijd op zoek naar een sluitende interpretatie, zelfs als het een laat gedicht van Van Ostaijen betreft:
We vragen ons bovendien af waarom de ik-figuur het meisje zo noemt ‘in het spelevaren met mijn eenzaamheid’. Is de hele scène een speelse projectie van een eenzame figuur die een fictief gezelschap probeert te creë- ren? Tot slot vragen we ons af of we de klaproos slechts als een betekenisloos onder- deel van de formele compositie moeten beschouwen. Misschien staat de klaproos symbool voor de Eerste Wereldoorlog en bevinden we ons in een weide in de West- hoek? Of moeten we eerder denken aan de klaproos als de basis voor opiumwinning?
De Jong is degene die het scherpst is op de meerduidigheid, het zou mij niet verbazen als de inleiding voor een belangrijk deel door hem is geconcipieerd. In zijn stukken worstelt hij het duidelijkst met het gebruiken van biografische of andere informatie:
Iets dergelijks zie je ook bij de nogal bekende cyclus ‘weg/verdwenen’ van Gerrit Kouwenaar. Negen wonderlijke gedichten die ineens een belangrijk deel van hun betekenis kwijtraken als je weet, dat ze geschreven zijn als protest tegen de afbraak in 1961 van de galerij, het laatste stukje van het ooit zo indrukwekkende Paleis voor Volkskunst in Amsterdam. Ja, dan valt ineens alles op zijn plaats. Maar het valt wel allemaal op dezelfde plaats.
Jongenelen is de meest anarchistische lezer van de drie. Hij lapt dat hele zoeken naar betekenis af en toe aan zijn laars:
Wat ik een heel grappig stukje vind, is ‘de krantenkop / van mijn bezwaren’. Ik begrijp daar helemaal niets van, maar om de een of andere reden vind ik het echt heel grappig. Zijn er bezwaren vanuit de actualiteit? Heeft de ik-figuur iets bezwaarlijks in de krant gelezen? En is zij of hij daar ondersteboven van? Ik kom er niet uit, maar steeds als ik eraan denk, moet ik erom lachen.
Op zich heeft die hele zoektocht naar betekenis ook natuurlijk iets eigenaardigs. Het boek heeft de geestige titel Zelf gedichten lezen, en het is verschenen bij de imprint Educatief van de uitgeverij De kleine uil, maar het is niet helemaal duidelijk voor wie het bedoeld is. Is het een cursusboek of toch vooral een boek voor een soort zelfstudie?
Hoe dan ook gaat het boek uiteindelijk denk ik minder over het lezen van gedichten dan de titel suggereert. Ik lees gedichten in ieder geval helemaal niet op zoek naar meerduidigheid of zelfs maar naar betekenis. Ik lees gedichten om te genieten – bijvoorbeeld van de taal.
In een analyse van Herfst van M. Vasalis stelt Jongenelen bijvoorbeeld allerlei vragen over wat de dichteres nu precies bedoeld kan hebben met onder andere de laatste regels:
Als gevallen englen hokken
door geen zon meer te verzoenen
in een somber dreigend mokken
daar mijn broeders de kalkoenen.
Ik vind dat – en dan met name de laatste regel – indrukwekkend gezegd. Die broederschap met de kalkoenen, dat raakt me. Voor zover dat met betekenis te maken heeft, komt het geloof ik alleen met het beeld van die kalkoenenkoppies, en dat je daar dan broeder tegen zegt. Zoals het ook iets met de klank te maken zal hebben.
Dat zijn allemaal geen dingen waar je onder neerlandici mee weg komt, maar wat nog belangrijker is: het zijn geen dingen waar je over kunt praten. Die regels van Vasalis hebben een je ne sais quoi, daar komt het op neer, en dan ben je al snel uitgepraat.
Het is ook heel lastig om op die manier lezen te leren. Ik geloof dat ik altijd zo gelezen heb, van de dag dat ik in de boekenkast van mijn ouders een bundel vond: bezoek naar iets dat mooi was – niet omdat ik er een interpretatie van kon geven, maar meestal los van de vraag wat ik dacht dat het gedicht betekende. Voor mij is dat altijd het wezen van poëzie lezen: op zoek naar woorden die goed bij elkaar passen.
Maar als je wilt praten over gedichten – omdat je er les in geeft of krijgt, of omdat je in een leesclub zit – moet je dus meer. Ik geloof dat daar de methode van Faure, De Jong en Jongenelen goed voor werkt, precies ook doordat ze de nadruk leggen op de meerduidigheid. Ze zeggen dat trouwens zelf ook, dat je juist door die meerduidigheid goed met elkaar kunt praten over de gedichten die je hebt lezen. Zelf over gedichten praten, dat is waar het feitelijk over gaat.
Gerbert Faure, Jan de Jong en Bas Jongenelen. Zelf gedichten lezen. Een reis over de onbewandelde wegen van de poëzie. Groningen: De kleine uil. 2020. Bestelinformatie bij de uitgever.
maanantai zegt
>Die regels van Vasalis hebben een je ne sais quoi, daar komt het op neer, en dan ben je al snel uitgepraat.
Dat valt toch wel mee? De reden dat het beeld effectief is ligt goeddeels aan het koppelen van ‘gevallen engelen’ aan ‘hokken’, je ziet meteen een soort dierentuin vol gevangen engelen voor je, en vervolgens identificeert de dichter zich met deze somber en dreigend mokkende engelen, haar broeders, de kalkoenen. Waarom is hier een ‘je ne sais quois’ nodig? Omdat de verklaring lastiger dient zijn? Het is een treffend beeld, maar onverklaarbaar, welnee.
Ronald V. zegt
En “broeders” zijn misschien ook beesten/mensen die ergens op broeden, op een ei en misschien ook op plannen. In plaats van “meerduidig” is soms de term “meerzinnig” op zijn plaats.
maanantai zegt
Wat wel boeiend is is dat de naam ‘Kalkoen’ eigenlijk bedoeld was voor de parelhoen, want dat is wel een vogel die via die oosterse route binnenkwam, de kalkoen komt eigenlijk uit Mexico: https://ivdnt.org/onderzoek-a-onderwijs/webrubrieken/terug-in-de-taal-archief/1504-kalikoet
Marc van Oostendorp zegt
De kwestie is dat als je dit gedicht met Google Translatein een andere taal zou vertalen, dat je ne sais quoi makkelijk weg zou vallen. Een vertaler moet echt een gouden greep doen om hier net zoiets sterks van te maken – maar dat kan dus niet liggen aan de beelden.
Marc van Oostendorp zegt
Wie Käfige gefallener Engel
indem wir die Sonne nicht mehr versöhnen
in einem düsteren und bedrohlichen Becher
dort meine Brüder die Truthähne.
Die laatste regel vind ik helemaal niks.
maanantai zegt
Maar dat poezie moeilijk te vertalen is weet toch zo’n beetje iedereen? Betekent dat voor jou dat de oorspronkelijke nederlandse versie niet geduid mag worden *omdat* deze moeilijk te vertalen zou zijn? Ik snap je punt niet. De waarheid is toch eerder dat wie er dan ook over deze passage mocht zaniken dat onterecht deed?
Wouter van der Land zegt
Come angeli caduti cooperano
non riconciliando più il sole
in una tazza cupa e minacciosa
lì i miei fratelli i tacchini.
prachtig
Wouter van der Land zegt
Als het niet de beelden zijn, zijn het associaties, de klankeffecten en wat die weer oproepen. Kalkoenen roepen door hun aparte uiterlijk iets onserieus op, wat het somber dreigende uit de eerdere zin onderuittrekt. Mokken is ook een onserieus woord. De woorden uit de laatste twee regels zijn door verschillende klankherhalingen verbonden, ook door de gelijkenis dr-br. Plus inderdaad de dubbelzinnigheid van broeders.
Ronald V. zegt
Wat Vasalis precies bedoelde? Maar is het van belang om te weten wat Vasalis precies bedoelde als ze al iets precies bedoelde? Misschien bedoelde ze wel een vlammend protest tegen de kippige bio-industrie en liep ze zo op de troepen vooruit. Maar wat dan nog? Als die bedoeling niet uit de verf komt, wel, dan zit die bedoeling niet in het gedicht.
Het voltooide gedicht is als het ware niet meer van de dichter maar van de lezer, die gewapend met zijn kennis van de culturele context (taal, symboliek, gangbare ideetjes) met het gedicht aan de slag gaat, het liefst tezamen met andere ontwikkelde lezers.
Stel, ik maak een slechte, slordige kopie van de Nachtwacht. En men vraagt mij: wat is de bedoeling van dat werk? En ik antwoord: een ongeëvenaarde overtreffing van Rembrandts Nachtwacht. Me dunkt dat menig kunsthistoricus menigmaal op zijn voorhoofd tikt en monkelend zegt: je kunt nog zoveel bedoelen maar dat schilderwerk van jou is gebroddel dat nog niet op de onderste plank in het depot thuishoort.
Of neem Mondriaan. Volgens de goede man zijn zijn abstracte werken illustraties van de theosofie. En de zus van Maarten van Rossum, nota bene een kunsthistorica, gelooft dat. Maar gelukkig voor de kunstliefhebber en de hater van sofietjes, de abstracta van Mondriaan zijn geen illustraties van de warrige, onzinnige theosofie. Ze staan wat dat betreft haaks op de bedoelingen van de maker.
En misschien was “kapoenen” beter geweest dan “kalkoenen”. 🙂
maanantai zegt
Niemand had het hier over ‘wat vasalis bedoelde’. Marc had het erover dat dit fragment hem raakte, en dat hij niet uit kon leggen waarom. Daar komt Vasalis niet aan te pas, dus waarom je er 5 alineas over denkt moeten raaskallen is het echte raadsel hier.
Anoniem zegt
Harry Reintjes schreef:
Nee, de uwe is een geweldige bijdrage: in 1 alinea de goed bedoelde, wel doordachte bijdrage van iemand onderuit halen met een polemisch woord als “raaskallen.
Nog een alinea:
“…denkt moeten…”? Vlaams? Nooit gehoord van hulp ww.+te+infinitief? Toch is het woord TE u wel bekend, zoals ik al menigmaal heb mogen ervaren: TE vaak, TE veel, TE confronterend woorden.
Nog een als bijdrage bij waar het hier over gaat.
Ik vind het (ook) een prachtig gegeven een gedicht mooi te vinden zonder precies te begrijpen waarom. Als een wijn appreciëren zonder te praten over: goed wijnjaar, kurk, tanine, droesem, , tranen, laten ademen, een bouquet van….., walsen, afdronk.
maanantai zegt
Harrie! Eindelijk, daar ben je weer. Inderdaad, raaskallen, een prachtig Nederlands woord, een van de betere uit het taalarsenaal! En dat ik geen TE gebruik is puur omdat ik dat een afgrijselijke gewoonte moet vinden, overal dat GETE en GETUT en daar doet Benders niet aan mee, uit pure liefde voor de taal, en tegen de taalverschwanzers en de taalterroristen die je hier vaak ziet met hun ingebeelde riggetljes. Proost, ouwe!
DirkJan zegt
Hier het hele gedicht van Vasalis en worden de kalkoenen al eerder opgevoerd.
Herfst
Toornige vreugde doet mij rechtop gaan
dwars door de herfstige plantsoenen
waar in het nat verwilderd gras
rillend naast de zwarte plas
een troep verregende kalkoenen
verworpen, onheilspellend staan.
De wind schuift in de glazen wolken
lichtende wakken hemel open
en wervelt glinsterende kolken
omhoog uit gele bladerhopen.
Als gevallen engelen hokken
door geen zon meer te verzoenen
in een somber dreigend mokken
daar mijn broeders de kalkoenen.
_
Ik denk dat het hier – inderdaad – gaat om het oproepen van een fysiek beeld van een troep verregende kalkoenen, ik zie het voor me. Maar de kalkoenen zijn weliswaar haar broeders en ze herkent kennelijk in hun verschijning een eigen somber mokken, maar ik denk dat ze hiermee tegelijk ook aangeeft dat ze een mens is en anders is dan dieren, anders dan de kalkoenen die met z’n allen bij elkaar schuilen en nergens mee zijn te verzoenen, geen weet hebben van zon, herfst of emoties, want zo is hun natuur, maar zij, de dichter, is een individu, een mens die niet alleen toornig is en mokt zoals ze meent te herkennen in de troep kalkoenen, maar is ook vreugdevol. Door projectie herkent ze haar eigen emotie in de kalkoenen en worden zij haar broeders, voor even, maar zij onderscheidt zich hiermee van dieren en gaat ze als mens rechtop door de herfst en kijkt naar een troep verregende, sullige kalkoenen.
DirkJa zegt
Ik zou mijn laatste zin willen herformuleren:
Door projectie herkent ze haar eigen emotie in de kalkoenen en worden zij haar broeders, voor even, maar zij onderscheidt zich hiermee van dieren en gaat ze als een wat somber en mokkend mens rechtop door de herfst en kijkt naar een troep verregende, sullige kalkoenen en waar ze door de aanblik vrolijk van wordt.
Ronald V. zegt
Lijkt mij een goede globale weergave te zijn van het gedicht.
Peter J.I. Flaton zegt
Waaruit blijkt, dat het lyrisch ik een vrouw is?
John Marrakech zegt
Zou de titel geen knipoog zijn naar ‘Zelf schrijver worden’ van Gerard Reve?,
Peter J.I. Flaton zegt
‘De techniek van Faure, De Jong en Jongenelen is gebaseerd op “close reading” (…). De tekst wordt in de eerste plaats benaderd door een heel nauwkeurig lezen en met zo min mogelijk biografische en andere achtergrondinformatie’, schrijft Marc van Oostendorp in zijn recensie van “Zelf gedichten lezen (…)”.
Dat klinkt mij uiteraard als muziek in de oren. En dat Gerben Faure (de filosoof van de drie) de strengste “close reader” is, doet me extra deugd: hij is een briljante oud-leerling in de school waar ik les gegeven heb. ‘Well-done, Gerben, well-done’.
DirkJan zegt
Flaton: ‘Waaruit blijkt, dat het lyrisch ik een vrouw is?’
Dat blijkt nergens uit, maar zoals u inmiddels heeft begrepen, ben ik geen verstokte ergocentrist en zal ik niet nalaten om ook biografische kennis bij het bespreken van een gedicht te betrekken. En dit gedicht is ondertekend met M. Vasalis en zoals we weten is dat het pseudoniem van Margaretha Leenmans, de vrouw van Jan Droogleever Fortuyn. Als je zoiets nu eenmaal weet dan kan je dit gedicht niet anders interpreteren dan dat het lyrische ik een vrouw is omdat in de eerste regel ‘mij’ staat. Het gaat over de dichter zelf, dus over M.argaretha, een vrouw.
Het is wel zo dat Vasalis bewust onder een neutraal pseudoniem wilde publiceren om zich ook als neutrale dichter uit te drukken, nadrukkelijk neutraal, zoals zelf zei, los van haar sekse, los van haar privé en vooral ook los van haar werk als zenuwarts en later als kinderpsychiater. Maar dan zou je ook verwachten dat in al haar poëzie, dat maar een klein oeuvre omvat van een honderd gedichten en ze al begin jaren vijftig stopte met publiceren – dat daarin geen enkele aanwijzing over haar vrouw-zijn is te vinden. Maar neem het sleutelgedicht De kleine zeemeermin uit 1940, dat eindigt met:
Speel door Paly, want er is één
voor wie ik graag mijn stem zal geven
en daaglijks voor op messen gaan,
en als der kleine zeemeermin,
zal ook mijn ziel na dit kort leven,
voor hem als knisterend schuim op zee vergaan
Ze identificeert zich hier met een zeemeermin en is M. Vasalis dus een vrouw (het woord zeemeermin komt ook voor in haar gedicht De Afsluitdijk). En als je even oppervlakkig rondgoogelt dan vind ik geen enkele beschouwer van haar werk die het niet over Vasalis als vrouw heeft en haar doorgaans ook een dichteres noemt, iets wat ik in mijn korte bespreking nu weer net niet heb gedaan en schreef ik welbewust, ‘maar zij, de dichter’. (Je zou zelfs nog vergezocht kunnen opmerken dat de laatste regel van Herfst, ‘daar mijn broeders de kalkoenen.’, het woord ‘broeders’ de suggestie wekt dat de dichter(es) een man is. ‘Broeders’ heeft weliswaar – ook hier – de neutrale betekenis van medemens (tegenover de kalkoenen als dieren), maar een broeder associeer ik ook sterk met een man, met een ziekenbroeder, of een wapenbroeder en vroeger bestond naast de kunstbroeder ook het antoniem kunstzuster. Maar dat is allemaal wat te vergezocht. Zeker als je ook nog bedenkt dat een broeder ook weer een broedmachine is, en broeden is nu juist een kenmerk van vrouwen … ) Hoe dan ook, M. Vasalis is een vrouw en alleen iemand als Flaton zou zoiets, ook al weet hij dat, enkel omwille van de lezer, dit feit verzwijgen.
Dat verzwijgen zou ook onrecht doen aan Vasalis als vrouw, want ze is in het verleden juist – onterecht en onheus – vaak weggezet als een vrouwelijke, burgerlijke dichteres die dichtte over moeders en dochters, over het kleine geluk. Hermans noemde haar werk schamper ‘damespoëzie ‘. En dan zit er direct een ideologische component aan dat een traditionele ‘dichteres’ als Vasalis minder hoog wordt aangeslagen als een echte ‘dichter’, de man die vernieuwt. Ik kan daar giftig om worden en het is ook niet terecht. Ik denk nu aan haar gedicht Drank, de onberekenbare uit haar debuutbundel Parken en Woestijnen uit 1941, ik citeer:
In mijn binnenst stampen beesten,
snuiven paarden, ruisen bossen,
slangen schuiflen door de mossen,
negerstammen vieren feesten.
Port of sherry… liever thee?
Ja mevrouw, of eiglijk… nee.
Spiernaakt duik ik in een meer.
Graag, een halfje… o, niet meer!
Geschreven door een vrouw over een vrouw.
Bertus Swaanswijk nam als debuterende dichter na de oorlog ook een pseudoniem aan, ik vermoed ook om neutraal te willen zijn in zijn gedichten, los van zijn biografie. Dat werd het pseudoniem Lucebert. We weten nu dat er ook andere redenen waren waarom hij liever onder een pseudoniem bekend wilde worden vanwege zijn altijd verzwegen oorlogsverleden. Maar het pseudoniem Lucebert is wel verwant aan dat van Vasalis die beide verwijzen naar hun echte namen. Lucebert zal dat vast geweten hebben en ik weet bijna zeker dat hij het gedicht Drank ook moet hebben gelezen. sterker, het zou nog wel eens een inspiratiebron kunnen zijn geweest voor zijn eigen expressieve en explosieve poëzie als Vijftiger. En de ironie wil dat het juist onder andere de Vijftigers waren die Margaretha deden besluiten om te stoppen met dichten. Vasalis damespoëzie?
__
[ Nu ben ik nooit te beroerd voor een voetnootje hier of daar, ook nu niet. De vorige discussie ging over een gedicht van Anna Enquist die ook onder een pseudoniem schrijft, is vrouw, psychoanalytica en Vasalis was psychiater. En beiden verloren een kind en hebben daar over geschreven. Ze waren of zijn allebei woonachtig in Amsterdam en hebben ook beiden de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs ontvangen. Vasalis werd weggezet door Hermans als een dichter van niks en iemand als Piet Gerbrandy heeft met Enquist de vloer aangeveegd, ook al ontkent hij dat dat iets met haar vrouw-zijn te maken heeft, maar de goede verstaander weet beter. En nu ga ik geen uitspraak doen wie ik beter vind, Enquist of Vasalis, maar het is niet zo dat ik Anna Enquist per definitie heel goed vind omdat ik haar ken. Margaretha Droogleever Fortuyn – Leenmans (Den Haag 1909 – Roden 1998) heb ik niet persoonlijk gekend, maak u geen zorgen, maar ze is wel geboren en opgegroeid in Den Haag en ligt niet ver van mijn huis begraven op Zorgvlied aan de Amsteldijk, de begraafplaats waar ook de dochter van Anna ligt begraven en wie weet vind ik er zelf nog een laatste rustplaats, hoewel ik zelf een voorkeur heb voor een crematie bij de Nieuwe Ooster en daarna mijn as voor de kust van Scheveningen wordt uitgestrooid, het Scheveningen waar Vasalis als kind woonde. En dan toch nog, toeval heeft vele gedaantes, maar een paar jaar geleden is mijn paradigma over mijn, over onze existentie radicaal veranderd en ergens net als Vasalis ben ik weliswaar niet religieus geworden, maar ervaar ik nu wel het leven als een groot mysterie en deel ik vooral me haar een zeker weten dat alles met alles samenhangt. Margaretha zat in haar tienertijd in Den Haag op het Nederlands Lyceum. Ik heb daar ook zes jaar gebivakkeerd en het was uitgerekend op die plek dat ik voor het eerst met haar poëzie kennis maakte, met het prachtige Parken en woestijnen. Ik schrijf het wel vaker, toeval bestaat niet. ]
__
NB. Marc van Oostendorp noemde in zijn stukje over de laatste dichtbundel van Anna Enquist haar ‘een vrouwelijke dichteres’. nu weet ik dat hij graag vrouwelijke dichters leest, ze misschien zelfs wel voortrekt – dat is een goede zaak – maar ik vind dat hij hier in zijn betrokkenheid en enthousiasme wel een beetje overdrijft.
Ronald V. zegt
Naast interpretatie bestaat ook overinterpretatie oftewel inlegkunde. Her en der doe jij, gedreven door je liefde voor autobiografie, aan overinterpretatie. De ik in een gedicht is een poëtisch ik, niet de ik van de maker. Overigens, “poëzie” betekent oorspronkelijk zoiets als “maaksel”.
Peter J.I. Flaton zegt
‘Ja mevrouw, of eiglijk nee…’
Dat zegt de ik tegen de gastvrouw die kennelijk wil bijschenken.
Gelezen zijn “Mandarijnen op zwavelzuur” was W.F. Hermans boosaardig tegenover zovelen.
Er zijn mannelijke auteurs die in de ik-vorm of de personale het perspectief van een vrouw kiezen.
Ik verzwijg helemaal niets. In mijn leraarsjaren begon ik een literatuurles altijd met wat biografische gegevens om vervolgens op de tekst in te gaan, bijvoorbeeld op een gedicht van Vasalis.
Ik heb mijn leerlingen en studenten altijd duidelijk willen maken, dat de ik in een literair werk een constructie is en dus niet met de auteur vereenzelvigd mag worden. Mijn voorbeeld was hier Hermans’ “Ik heb altijd gelijk” waarbij ik uiteraard inging op het proces en uitlegde waarom Hermans ten slotte werd vrijgesproken en uiteraard terecht.
Mijn vraag was mee ingegeven door de door de auteurs van de bundel gevolgde methode die de ergocentrische is.
DirkJan zegt
@flaton
Ik haalde het citaat uit het gedicht Drank niet aan om aan te tonen dat het om een vrouw ging, dat deed ik wel eerder met het gedicht De zeemeermin, maar om te benadrukken dat gender er in dit geval er al vroeger en zeker ook nu toe doet in de kunst, zeker als het om kunst door vrouwen gaat. Dat Vasalis zich daar aan wilde onttrekken, heel begrijpelijk, is ook een gegeven dat ik graag wil weten voor het beoordelen van haar werk, maar in weerwil van de intenties van de maker gaat het inderdaad uiteindelijk altijd om de lezer die bepaalt wat hij/zij in een gedicht ziet, maar wel op basis van zijn bagage met achtergrondkennis over de wereld en eventuele kennis van de maker niet te vergeten. In dit geval zie ik in Herfst een /vrouw/ door de bladeren lopen en niet een man, eenvoudig omdat ik weet dat Vasalis een vrouw is. Ik moet in mijn hoofd een keuze maken en kan niet neutraal een persoon in gedachten nemen zonder daar een geslacht aan te koppelen, ook als ik dan kalkoenen lees, dan zie ik kalkoenen voor me en geen olifanten. Dat is de realiteit, dat is waarom ik egocentrisme te beperkt, niet realistisch en niet consequent vind.
Marc van Oostendorp, die u aanhaalt, schreef over het boekje
“De tekst wordt in de eerste plaats benaderd door een heel nauwkeurig lezen en met zo min mogelijk biografische en andere achtergrondinformatie.”
Er staat niet dat biografische gegevens geen enkele rol spelen, net zomin dat ik beweer dat je te allen tijde de persoon van een dichter erbij moet slepen, dat heb ik gisteren ook niet gedaan in mijn beknopte visie op het gedicht, wel heb ik bewust geschreven dat het naar mijn stellige overtuiging over een vrouw gaat en dat baseer ik op de relatie tussen ‘mij’ en de ondertekening met haar naam. Dat heeft niets te maken met het gegeven dat schrijvers/schrijfsters ook wel van gender wisselen in hun werk en dan /weet/ je dat ook, juist op basis van een biografisch gegeven of iemand toch een man of vrouw is.
En Marc van Oostendorp is ook verre dol van het particuliere in gedichten, zijn goed recht. Zijn bespreking van de bundel van Enquist besluit hij met:
Stof
Vanaf het hoogste terras schouwt de dichter
zijn tuin. De schim van mimosa en wijnstok,
de schaduw van wolfskers en vlier. Voor hem zijn
de namen een lied en de ranken een kunstwerk;
de tuin wordt een stip in de tijd. Het is hier.
Nu moet elke struik zijn water ontberen, nu
zal door streng indrogen straks deze tuin
zich versmallen op wit papier. Uitbenen,
snoeien. Zon verzengt wat beweegt, stof
zakt neer op dit helderste hoofdkwartier.
Anna Enquist
Honderd procent geslaagd is ook dit gedicht niet, vind ik. Het woord uitbenen komt bijvoorbeeld uit een heel andere sfeer dan de rest van het gedicht en is samen met snoeien eigenlijk te expliciet. Maar meesterlijk vind ik dan weer het gebruik van zijn in een bundel van een vrouwelijke dichteres die verder zo duidelijk uit haar eigen standpunt schrijft. Dat zijn doet wat veel andere woorden in andere gedichten niet doen: het tilt het gedicht boven het particuliere uit.
+
Prima wat Van Oostendorp vindt, maar wordt dit gedicht nu beter omdat ze voor het standpunt van een man heeft gekozen? Gaat dit nu niet meer over haar eigen standpunt als dichteres,wellicht juist heel nadrukkelijk wel binnen de context van de bundel, misschien ook een ironisch spel waarover Van Oostendorp net daarvoor ook al schreef over andere gedichten uit de bundel van haar? Ik weet het niet, maar ik ben het in ieder geval niet geheel met zijn en uw manier van tekstbeschouwing en het belang van het biografische eens.
_
NB. En ‘een vrouwelijke dichteres’ kan een vertiepeling zijn, maar natuurlijk ook een weloverwogen pleonasme. Maar ja, het herkennen van ironie is de laatste tijd niet meer mijn sterkste kant, ik hou er ook niet van,. Van Oostendorp geloof ik evenmin, in ieder geval niet in poëzie die hem zou moeten raken.
+
[ Zolang het woord dichter niet geheel sekse-neutraal is zal je in een bespreking van een gedicht altijd moeten aangeven of het werk van een man of een vrouw is. Of je vervolgens als lezer een opgevoerde lyrische ik vervolgens interpreteert als het tegengestelde geslacht, dat moet iedereen zelf weten, maar ik vrees dat lezers bij een dichteres nog wel geneigd zijn te denken.of te geloven dat ze over een man dicht dan andersom het geval is. Dat stereotype vooroordeel is nog steeds een onderdeel van de genderstrijd, van de strijd van vrouwen tegenover de dominantie van mannen in de kunst. Zal Enquist dat ook hebben gevonden? Ik heb werkelijk gen flauw idee, maar ik weet wel dat ze van tuinieren houdt. 🙂 ]
Ronald V. zegt
En houdt Enquist ook van strijken? 🙂 Of worstelt ze met het strijken van kleren? Ja, de verborgen psychologie van strijkplanken en strijkbouten. Zeker bij een freudiaan als Enquist zal deze dieptepsychologie haar gedichten tot in hun diepste vezels bepalen. 🙂 En vergis je niet. Simon Vinkenoog, bij wie mijn vrouw ooit een workshop volgde (belangrijk detail in de gedichten van Vinkenoog !!!), vergeleek gedichten schrijven met aardappelen schillen. Welnu, een gedicht schrijven is als de was strijken. Waarbij soms ook de vlag wordt gestreken, om het even van welk schip. 🙂
Peter J.I. Flaton zegt
Wat me steeds weer opvalt, is dat u, DJ, welbeschouwd nooit ingaat op een weerwoord. U blijft uw autobiografische zetten herhalen en nog eens herhalen hetgeen -zoals in het schaakspel- leidt tot een patstelling ofwel: ‘words, words, words’. Intussen heb ik het boekje van Faure, De Jong en Jongenelen besteld: 42 korte besprekingen van evenzovele gedichten zonder (auto)biografische prietpraat, dat wordt vast een feest. Soms, heel soms betreur ik het dat ik niet langer leraar ben want nu kan ik dit boekje niet op de boekenlijst zetten bij wijze van lesstof voor 4, 5 en 6 v.w.o. En stel je eens voor, hoeveel gedichten leerlingen zo ‘nebenbei’ leren kennen, werkelijk een ‘mer à boire’. Soms gloort er hoop voor het onderwijs in de Nederlandse letterkunde, bijvoorbeeld dankzij bloemlezingen en -besprekingen als deze. En daar heb je leraren voor nodig die zelf eerst gewoon, hoog en diep (de trits is van J.D.P. Warnars) hebben leren lezen en dat dan aan hun leerlingen weten over te dragen.
maanantai zegt
Mijnheer Flaton,
Ik moet u eerlijk bekennen dat ik een tijdje terug uw foto heb gegoogeld, puur en alleen om te zien wat voor vlees we in de kuip hebben hier. Ik zag in eerste instantie een strenge rechtlijnige man, maar toen ik wat beter keek iemand die geen orde kon houden. Iemand die geen orde kon houden, en daarom het beeld van een strenge rechtlijnige man leerde projecteren. En daarom ontwijkt u steeds alles van wat u weet dat u het niet de baas kunt, zonder te erkennen dat u het niet de baas kunt, en het schuldgevoel wat dit oplevert is precies het motief achter de beschuldiging naar Dirk Jan toe: jij ontwijkt!