door Machteld de Vos
Sinds januari ben ik bezig met mijn promotieonderzoek. Onder begeleiding van profs. Nicoline van der Sijs en Helen de Hoop onderzoek ik hoe de normen en regels voor het zich ontwikkelende Standaardnederlands in de 17e eeuw zijn verbreid en algemeen aanvaard zijn geraakt, aan de hand van een 17e-eeuws krantencorpus dat onlangs via crowdsourcing beschikbaar is gekomen.
Voorlopig ben ik nog bezig met de eerste fase van het onderzoek: het systematisch in kaart brengen van de toen geformuleerde regels voor wat later het Standaardnederlands zou worden, in de Dutch Normative DatabasE (NODE). Van het grote aantal grammaticale werken uit de 17e eeuw dat ik hiervoor moet lezen en verwerken, heb ik er nu zo’n tien gedaan. Dat klinkt makkelijk: bekende grammatica’s van nu, zoals de ANS, zijn vaak helder geordend. Maar de oudere grammatica’s zijn een stuk weerbarstiger. Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar de regels die Christiaen van Heule in 1625 poneerde voor het gebruik van het persoonlijke voornaamwoord in de derde persoon.
Haerer of hunner
Van Heule zegt in zijn De Nederduytsche Grammatica ofte Spraec-konst het volgende. Onder het subkopje ‘Van de Buyginge’, vallend onder ‘Van de Voornaemen’, vinden we twee rijtjes van de verbuiging van het persoonlijke voornaamwoord in de derde persoon: het mannelijke en het vrouwelijke. Het mannelijke is als volgt (p. 38):
Met daaronder de opmerking:
“Eenige Geleerden willen hier in de plaetse van Haerer stellen Hunner, om den Baerer des Mannelicken geslachts, van den Baerer des Vrouwelicken geslachts, te onderscheyden.” (p. 38-39)
Het rijtje op zich is al interessant, want we zien in het ‘Veelvoudig’ de eerste versie van wat uiteindelijk de beruchte hen/hun-regel zal worden: Van Heule geeft hen en hun verschillende grammaticale rollen en schrijft voor dat hen gebruikt moet worden in de vierde naamval (A. staat voor ‘Aenklager’, de door de Twe-spraack in 1584 gemunte Nederlandse naam voor ‘accusativus’), dus voor een direct object of lijdend voorwerp, en hun in de dativus (de ‘Gever’, gebruikt in het geval van een meewerkend voorwerp of indirect object) of de ablativus (‘Ofnemer’), na van.
Bovendien doet hij een opmerkelijke aanvullende uitspraak over haerer en hunner: hij zegt dat sommige geleerden hunner voorstellen voor de genitivus mannelijk meervoud, om het te onderscheiden van de genitivus vrouwelijk meervoud, blijkbaar ook haerer. De vraag rijst of dit wel iets met het gebruik destijds te maken heeft. Of is dit soms een voorbeeld van verzonnen beregeling, naar Latijns voorbeeld, die zo typerend is voor deze fase van codificering van de taal?
Haer of heur
Lastiger nog wordt het wanneer we ook kijken naar wat hij zegt over de vrouwelijke vorm (p. 39):
Dit keer volgen twee aanvullende opmerkingen:
“Als men de Voornamen Hy ende Zy aldus onderscheyt, zo kan men het onderscheyt welk de Latijnen in die woorden maeken, ook mede bequaemelic onderscheyden, als Haere Vaders, Patres eorvm, Haerer Vaderen, Patrum eorum, Heure Vaders, Patres Earvm, Heurer Vaderen, Patrvm Earvm.
Merk.
Deze Buygingen als Heures, Heur, Heurer, die gebruyken wy, als men van Vrouwen spreekt, maer als men van woorden des Vrouwelicken geslachts spreekt, zo steltmen de voornamen Haer, Haerer, etc.”
Ook in het vrouwelijke rijtje zien we iets interessants: in bijna alle vakjes staan meerdere toegestane varianten, maar heur komt in allerlei verbuigingen zowel in het enkelvoud als in het meervoud voor, waar haer voorbehouden lijkt te zijn aan het enkelvoud.
Het rijtje wordt gevolgd door een tweetal cryptische opmerkingen, waarvan de eerste volgens mij zegt: zoals we ook hij en zij onderscheiden, zo kunnen we ook het Latijn volgen in het onderscheiden van patres (nominativus meervoud van ‘vader’) vs. patrum (genitivus) en eorum (= van hen, mannelijk) vs. earum (= van hen, vrouwelijk) door voor de nominativus meervoud mannelijk haere vaders te gebruiken en voor de genitivus haerer vaderen, en voor nominativus vrouwelijk heure vaders en voor de genitivus heurer vaderen. Mogelijk is dit zijn tegenvoorstel voor de eerdere opmerking dat ‘eenige geleerden’ hunner wilden gebruiken voor de mannelijke genitivus: in plaats daarvan suggereert hij haerer voor de mannelijke genitivus te (blijven) gebruiken, en heurer voor de vrouwelijke. In zijn vertaling van het Latijn, echter, heeft hij het niet over de genitivus van het persoonlijke voornaamwoord, maar over bezittelijke voornaamwoorden (waarvoor het Latijn eigenlijk sui en suae, in plaats van eorum en earum, zou gebruiken). Moeten we dit dan misschien eerder lezen als: net als bij de persoonlijke voornaamwoorden zij en hij kunnen we het onderscheid in geslacht in het bezittelijk voornaamwoord duidelijk maken door haer voor het mannelijk en heur voor het vrouwelijk te gebruiken?
En de tweede opmerking zegt: als het over personen van het (biologische) vrouwelijke geslacht gaat, zoals mijn moeder, een meisje, enz., gebruiken we heur in allerlei verbuigingen. Maar als het over woorden van het grammaticale vrouwelijke geslacht gaat, spreken we over haer, dus bijvoorbeeld: ‘Ken jij de waarheid? Ja, ik ken haer.’ Deze opmerking is met name interessant omdat juist in de Renaissance de oude tegenstelling tussen grammaticaal mannelijke en vrouwelijke woorden plaatsmaakte voor de nieuwe categorie van biologisch geslacht of sekse. Van Heule lijkt hier een soort middenweg te willen bewandelen. Wel druist de opmerking op het eerste oog in tegen wat hij in het rijtje gaf – of zouden we dat rijtje in het licht van deze opmerking moeten interpreteren, en heur dus als persoonlijk voornaamwoord voor het biologische vrouwelijke geslacht moeten zien, zowel enkelvoud als meervoud, en haer voor het grammaticale? En hoe verhoudt dit onderscheid zich dan tot de tegenstelling mannelijk-vrouwelijk uit de opmerking hiervoor?
Kortom: er lijken hier meerdere ideeën over het wenselijke gebruik van het persoonlijk voornaamwoord in de derde persoon door elkaar te lopen, waarbij het lang niet altijd meteen helder is waar het precies over gaat, welke keuze er uiteindelijk wordt gemaakt of waarom de auteur dat de beste keuze vindt. Het systematisch in kaart brengen van deze 17e-eeuwse regels voor het Standaardnederlands is dus een interessante en uitdagende puzzel!
Marijke van der Wal zegt
Inderdaad: “Het systematisch in kaart brengen van deze 17e-eeuwse regels voor het Standaardnederlands is een interessante en uitdagende puzzel” wanneer je de grammatica’s zelf onder de loep neemt.
MAAR er is daarnaast ook vakliteratuur ter noodzakelijke raadpleging om niet te vervallen in een poging het wiel opnieuw uit te vinden. Zo is de volgende publicatie een onmisbaar werk voor iemand die zich met 17de-eeuwse grammatica’s bezig houdt: G.R.W. Dibbets, De woordsoorten in de Nederlandse triviumgrammatica, Amsterdam: Stichting Neerlandistiek VU/ Münster Nodus Publikationen 1995 (350 pp). Dit boek staat tegenwoordig ook online bij de VU (pdf te downloaden).
Om de auteur van “De weerbarstige grammatica’s van het 17e-eeuwse Standaardnederlands” daarvan te overtuigen verwijs ik naar de pagina’s 217-221 waar onder meer een interpretatie van het “tweetal cryptische opmerkingen” en de opmerking over vrouwelijke persoonsaanduiders en het vrouwelijk woordgeslacht zijn te vinden. Er zijn ongetwijfeld nog veel meer puzzels waarvoor dit boek (naast andere vakliteratuur) een oplossing kan bieden. Veel succes!
DirkJan zegt
Het is zoals Machteld Vos schrijft ‘een interessante en uitdagende puzzel’. En om die op te lossen zal ze zeker gebruik maken van al bestaande bronnen, zoals, denk ik, ook die ene die u nu aanhaalt, maar Machteld schrijft ook dat de regels van al die grammatica’s deels of misschien wel grotendeels zijn verzonnen. Er zat natuurlijk een heleboel ‘wishful thinking’ bij, bij al deze nobele 17e-eeuwse grammaticaknutselaars die natuurlijk allemaal hoopten dat hun regels in de praktijk zouden worden overgenomen, een mooi gedachte, maar als het om bedachte, voorschrijvende regels gaat, weten we dat daar nooit wat van terecht komt. En om te ontrafelen wat verzonnen was en wat niet gaat Vos, neem ik aan, in al die pas recent, digitaal beschikbare 17e-eeuwse kranten naspeuren en vergelijken hoe die geconstrueerde grammatica’s zich verhielden tot de werkelijkheid. Dus Marijke, dat is de uitdaging, dat is de interessante puzzel, dat is het maken van een nieuw wiel dat er nog niet is.
[ Doordat allerlei regels zijn verzonnen, zou je misschien kunnen zeggen dat de waarde van al die grammatica’s tamelijk betrekkelijk is, net als al die voorschrijvende taalboekjes door de eeuwen heen en die ook nu nog bestaan. Uiteindelijk gaat het er denk ik om hoe er daadwerkelijk werd en wordt gesproken. ]
DirkJan zegt
Machteld Vos = Machteld de Vos
(als het om een verkeerd onthouden naam gaat, dan post ik wel een erratum)
Ton Harmsen zegt
Ik denk niet dat de zeventiende-eeuwse grammatici alleen bezig waren met prescriptie. In hun streven naar emancipatie van het Nederlands zoeken zij aansluiting bij de gecanoniseerde grammatica’s van de klassieke talen. Het onderscheid van ‘hen’ en ‘hun’ – om een voorbeeld te noemen – sluit dan aan bij de accusativus en de dativus in het Latijn en het Grieks.
DirkJan zegt
Ik schrijf nergens dat die grammatica’s /alleen/ maar voorschrijvend waren, dat is juist het punt, ik reageerde om te benadrukken dat Machteld de Vos nu door de beschikbaarheid van die nieuwe digitale krantenbronnen nader kan uitzoeken hoe dat precies zat. Of weet jij eigenlijk ook al hoe het allemaal in elkaar stak?
Ton Harmsen zegt
Ik las toch “bij al deze nobele 17e-eeuwse grammaticaknutselaars die natuurlijk allemaal hoopten dat hun regels in de praktijk zouden worden overgenomen”
DirkJan zegt
Even close-readen. Daarvoor schreef ik, “maar Machteld schrijft ook dat de regels van al die grammatica’s deels of misschien wel grotendeels zijn verzonnen”. Let op, ‘misschien grotendeels’, dat zijn mijn woorden en dat overdreef ik omdat het allemaal nog moet en kan worden uitgezocht. In de latere zin die je aanhaalt schrijf ik inderdaad ‘hun regels’, maar dat impliceert vind ik niet /a/l hun regels. En het mag toch duidelijk zijn dat de kern van mijn reactie is dat nu kan worden uitgezocht – dat is nieuw – wat verzonnen regels waren en welke regels de toenmalige taalwerkelijkheid beschreven, zoals die in 17e-euwse kranten is te vinden. Daar draait dat hele onderzoek om, ja toch, niet dan?
https://www.harpersbazaar.com/nl/cultuur-reizen/a5746/deze-uitdrukkingen-ken-je-alleen-als-je-uit-rotterdam-komt
Vandaag op Twitter.