
Door Rudy Schreijnders
Robinson Crusoe, de roman uit 1719 van Daniel Defoe (1660-1731), is wereldberoemd. Daartoe heeft de beschrijving van Robinsons verblijf op een onbewoond eiland ongetwijfeld bijgedragen. Veel minder bekend is dat Defoe nog twee vervolgdelen schreef en dat een literair genre naar de romanheld werd vernoemd.
Robinson Crusoe
In het alom bekende eerste deel van Robinson Crusoe verhaalt Defoe hoe een jongeman naar zee gaat en schipbreuk lijdt op een onbewoond eiland. In het tweede deel gaat Robinson nogmaals op reis naar zijn eiland. Vervolgens maakt hij een reis door Azië en bezoekt hij onder andere China en Rusland. Het derde deel is van een heel andere aard dan de twee voorafgaande delen: het bevat de ernstige overpeinzingen (als dat tenminste een adequate vertaling is van ‘serious reflections’ uit de titel) die Robinson op zijn onbewoonde eiland gehad zou hebben.
Speelde Defoe met de vervolgen op zijn roman in op het succes van het eerste deel? Was het derde deel misschien een poging zijn avontuurlijke roman een respectabel sausje te geven en heeft hij met de religieuze uitleg van zijn verhaal misschien de censuur willen misleiden? Dat laatste lijkt me niet waarschijnlijk: de uitleg van Defoe was immers geen toevoeging aan het oorspronkelijk gepubliceerde eerste deel, maar een apart vervolg dat pas een jaar na de eerste twee delen gepubliceerd werd. Veel logischer is het om het derde deel op te vatten als de uitleg van Defoe – die door de mond van Robinson spreekt – over de bedoeling van zijn roman. Dat sluit ook aan bij de voorwoorden van de eerste twee delen waarin de auteur aangeeft dat er een religieuze waarschuwing in het verhaal zit.
De robinsonade
Er zijn niet alleen twee vervolgdelen op Robinson Crusoe verschenen, er is ook een heel genre romans naar de hoofdpersoon vernoemd: de zogenaamde robinsonade. Welke romans worden tot dit genre gerekend? Daarbij wordt maar al te vaak gekeken naar de naam van de hoofdpersoon of naar avonturen die deze beleeft, zoals schipbreuk, isolatie en overleven. Voor het Nederlandse taalgebied is lange tijd de omschrijving van de robinsonade van literatuurhistoricus Werner Hendrik Staverman (1881-1956) bepalend geweest. Ook hij noemde in 1907 al die werken een robinsonade die of naar Robinson vernoemd zijn of het leven van één of meer schipbreukelingen op een onbewoond eiland beschrijven.
Het eerste deel van de omschrijving van Staverman, de naamsovereenkomst, is ongelukkig. Allerlei teksten werden in de achttiende eeuw immers alleen omwille van de verkoopbaarheid getooid met een titel die naar Robinson verwees. Zo bestaan er titels als: De Saxische Robinon (1733), De Zweedse Robinson (1733), De Hollandsche Robinson (1743), De Walchersche Robinson (1743) of De Libanonsche Robinson (1758). De schelmenroman uit 1695 Den Vermakelyken Avanturier van de Nederlandse schrijver Nicolaas Heinsius jr. werd in 1724 in het Duits vertaald onder de titel Der Niderländische Robinson. Zou deze schelmenroman op grond van de Duitse titel – anachronistisch – tot de robinsonades gerekend mogen worden?
In het tweede deel van zijn omschrijving grijpt Staverman terug op het avontuurlijke element in het Robinson-verhaal zonder zich af te vragen welke bedoeling Defoe met zijn verhaal gehad kon hebben. Om die bedoeling te achterhalen kunnen we heel goed het derde deel met de ernstige overpeinzingen gebruiken. Hoe presenteerde Defoe de gebeurtenissen van Robinson in dat deel?
Robinson gaat tegen de zin van zijn vader die de vertegenwoordiger van God op aarde is, naar zee. Het verlaten van het ouderlijk huis beschrijft hij in religieuze termen: hij noemt het zijn ‘original sin’. Het blijft echter niet bij deze ene zonde: hij belooft God wanneer het op zee stormt, naar huis terug te keren, maar nadat de storm geluwd is, verbreekt hij deze belofte. Wanneer zijn schip vergaat wordt hij ternauwernood gered. Ook dit ziet hij niet als een waarschuwing van de Goddelijke Voorzienigheid dat het leven op zee niet zijn roeping is. Evenmin ziet hij zijn redding uit slavernij in dat licht. Op een tocht naar Afrika om slaven te kopen, lijdt Robinson schipbreuk op het onbewoonde eiland. Dat ziet hij – achteraf – als een wel heel toepasselijke straf voor iemand wiens zonde blijkt uit het rusteloos over zee zwalken. Op het eiland kunnen een aardbeving en een storm – standaardsymbolen voor de stem van God – hem niet tot berouw brengen.
Omdat Robinson heeft aangetoond dat hij niet in staat is de gebeurtenissen uit zijn leven op de juiste wijze te duiden, verschijnt God in een droom. Daarna is hij een bekeerd mens met een nieuwe kijk op het leven: hij beseft dat de Goddelijke Voorzienigheid zijn leven regeert en dat besef brengt zijn geest tot rust. Met de ijver van een missionaris kerstent Robinson de op zijn eiland belande Friday en zo toont hij aan dat zijn eigen bekering gemeend is. Pas na 28 jaar wordt hij van het eiland verlost en kan hij als bekeerling terugkeren naar Engeland.
Door zo naar de gebeurtenissen in het verhaal te kijken ligt het voor de hand in Robinson Crusoe een bekeringsgeschiedenis te zien waarin de hoofdpersoon aanvankelijk een zondig mens is die later een overtuigd christen wordt. Door de interpretatie van Defoe van het Robinson-verhaal als bekeringsgeschiedenis serieus te nemen kom ik tot de genrebeschrijving van de robinsonade als een tekst waarin het lezerspubliek de waarschuwing krijgt niet dezelfde fouten te maken als de aanvankelijk zondige hoofdpersoon, die door de Goddelijke Voorzienigheid – de motor van het verhaal – gestraft wordt met een onvrijwillige isolatie op een plek waar de hoofdpersoon zijn of haar leven opnieuw vorm moet geven, waardoor inkeer, berouw en redding mogelijk worden.
Een Nederlandse navolging
Uitgaande van bovengemelde omschrijving van het genre robinsonade moeten er – om van een genre te kunnen spreken – navolgingen bestaan. De in 1756 uitgegeven roman De vrouwelyke Cartouche of de doorsleepene land en zeeroofster, behelzende haare roekelooze en ongebondene leevensloop. Haar ongehoorde Fielteryen en Feitelykheeden : Gauwhandige en dappere Uitvoeringen ; Geestige en looze Vondden ; Snaakelyke Deugnieteryen , Gevangenschappen en listige Losbraaken. Mitsgaders Haare klugtige Ontmoetingen in haar Leeven. Desselfs zesjarige Huishouding op een onbewoond Eyland. Haare Ontdekkingen aldaar; Verlossinge van ‘t zelve , en daarop gevolgde Bekeering en Overgang in ‘r Cloosterleeven (de titel is voor een achttiende-eeuwse roman niet uitzonderlijk lang, maar ik duid de roman toch verder maar aan als De vrouwelyke Cartouche) is zo’n in Nederland verschenen navolging. Uit de titel kan al een en ander afgeleid worden. De vermelding dat de hoofdpersoon zes jaar op een onbewoond eiland heeft vertoefd, verwijst immers naar het verblijf van Robinson Crusoe op zijn eiland.
De tekst is geschreven door Petrus Lievens Kersteman (1730-1804) die de opdracht die aan de tekst voorafgaat, ondertekend heeft. Hij stelt zich daarin op als een editeur die het verhaal alleen maar heeft uitgegeven. Een toeval zou hem de geschiedenis van Charlotta, de hoofdpersoon van het verhaal, in handen hebben gespeeld. Dit was in de achttiende eeuw geen ongewoon procedé. Het kwam vaak voor dat verzonnen verhalen als (auto)biografie gepresenteerd werden. Wij gaan er nu voetstoots vanuit dat degene die zich als editeur in een achttiende-eeuws boek presenteert, de schrijver van de tekst is.
Verrassend is de titel van de roman wel, omdat daarin niet verwezen wordt naar Robinson Crusoe, maar naar de Franse misdadiger Cartouche wiens leven in een criminele biografie te boek is gesteld onder de titel: Histoire de la vie et du procès du fameux Louis-Dominique Cartouche, verschenen in 1721 in Parijs. Reeds één jaar later verscheen een Nederlandse vertaling. Cartouche, die uit een burgerlijk milieu afkomstig was, groeide op aan de zelfkant van de maatschappij. Na de Vrede van Utrecht (1713) werd hij als militair afgedankt en vormde hij een roversbende bestaande uit ex-soldaten, waarmee hij de wegen onveilig maakte tot hij gevangengenomen werd en op 27 november 1721, 28 jaar oud, werd geradbraakt.
Al tijdens zijn leven is Cartouche een legendarische figuur geworden, wat nog versterkt wordt door de vele boeken waarin hoofdpersonen voorkomen, die naar hem vernoemd zijn. De verwijzing naar Cartouche werd zo bijna spreekwoordelijk. Zijn faam leefde zelfs in de twintigste eeuw nog voort: een geromantiseerde versie van zijn leven werd in 1961 verfilmd door Philippe de Broca met Jean-Paul Belmondo in de titelrol. Ik ga ervan uit dat Kersteman vanwege de verkoopbaarheid van zijn boek geprobeerd heeft in te spelen op de in de mode zijnde criminele biografie door in de titel naar Cartouche te verwijzen.
Charlotta begaat de ene zonde na de andere, zelfs nadat de Goddelijke Voorzienigheid haar een paar maal gered heeft. Net als Robinson breekt ze beloftes die ze in nood aan God heeft gedaan. Haar bekering komt in isolatie tot stand: op haar eiland gaat zij de rol van de Goddelijke Voorzienigheid in haar leven inzien. Die laat haar zoet water vinden en doet een wrak op haar eiland aanspoelen. Eenmaal gered treedt zij in een klooster. Zowel uit de inleiding als uit het slot van het verhaal blijkt dat de tekst gepresenteerd wordt als een waarschuwing aan het lezerspubliek om geen zondig leven te gaan leiden.
De belevenissen van Charlotta hebben daarmee hetzelfde doel gekregen als die van Robinson Crusoe: de lezer waarschuwen voor een zondig leven. Zo staat in het voorbericht in het eerste deel van de belevenissen van Charlotta over haar geschreven:
haare gruwelheeden konnen tot een Spiegel dienen en elk een de wagt doen houden teegens zulke looze aanvegtingen, waar door de Menschen in hun verderf gedompeld worden.
Aan het eind van het tweede deel wordt dezelfde gedachte nogmaals als volgt onder woorden gebracht:
Daarom is myn [Charlotta’s] verlangen dat deeze Gevallen [lotgevallen] mogen dienen tot een Spiegel voor anderen, die in tyds ontgaan konnen de gevolgen van zoo een verkeerd Leeven (…).
Charlotta heeft in de roman precies dezelfde ontwikkeling doorgemaakt als Robinson Crusoe: van zondig persoon naar bekeerling. De tekst vertoont alle kenmerken die mijns inziens typerend zijn voor de robinsonade. De Vrouwelyke Cartouche is zelfs voorbeeldig voor dit genre: Charlotta is aan de ene kant veel zondiger dan Robinson: zij bedriegt, steelt, begaat moorden en doet alles wat God verboden heeft. In vergelijking met haar is Robinson een man met maar geringe fouten. Aan de andere kant trekt Charlotta de consequenties uit haar bekering: ze treedt in het klooster. Robinson Crusoe is op een heel andere wijze consequent: hij trouwt en gaat in de maatschappelijke klasse leven waarvoor hij altijd al was voorbestemd.
Door de misdaden van Charlotta aan te scherpen heeft Kersteman zijn tekst bijzonder levendig gemaakt. Ook ruim tweehonderd jaar later geldt dit nog steeds. Bovendien is het de ideale tekst om de kenmerken van de robinsonade opgevat als bekeringsgeschiedenis te laten zien. Op de website van De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) is het tweede deel van deze roman te lezen.
Rudy Schreijnders studeerde af aan de Universiteit van Amsterdam op Nederlandse navolgingen van Robinson Crusoe in achttiende-eeuwse Nederlandse romans. In zijn proefschrift beschreef hij het essay als typisch humanistisch genre (Universiteit voor Humansitiek).
Laat een reactie achter