
De dood van den ouden Triton
Naast zijnen horen lag hij aan de zee.
– Het ebbe-strand beschimd van bekkeneelen**
Wat wind ging door zijn wier-baard, over vele
Verharde krinkels en gepekeld wee.
Zijn groenige oogen bràken naar de zee,
Hij aêmde ’t al nog in ’t wriemlen der deelen,
Hij hoorde verre, vochte liedren spelen
Op ’t momplen der verduisterende zee…
Stil lag daar d’oude bruiser. Stil niet was ’t,
Het hoofd door zooveel zeeën overplast,
Schelp-ruischte ’t warrel-woelen van zijn wereld
Waar hij zoo lang zijn’ Liefde had bepereld…
Zoo stil de vloed, zoo wonder was de dag,
Toen hij daar lag met zijnen dooden lach.
Londen. Sept. 1895.
Jac. van Looy (1855-1930)
** schedels
Portretten: Willem Witsen (1891), zelfportret (1927)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter