Een van de charmante hebbelijkheden van moderne letterkundigen is dat ze ‘neerlandici’ zeggen als ze ‘moderne letterkundigen’ bedoelen. Ze weten wel dat wij taalkundigen en taalbeheersers en historisch letterkundigen ook bestaan, en natuurlijk willen ze zelfs erkennen dat wat wij doen ook zijn waarde heeft, maar met ‘de neerlandici’ bedoelen ze zichzelf.
Wanneer collega Jos Joosten in zijn nieuwe bijdrage aan TNTL dus zegt dat “de professionele neerlandistiek” zich niet kan onttrekken aan het publieke debat zoals zich dat bijvoorbeeld op internet ontrolt, bedoelt hij daarmee duidelijk alleen zijn letterkundige collega’s. Niet omdat hij vindt dat wij taalkundigen en taalbeheersers en historisch letterkundigen niet op internet hoeven te verschijnen, maar omdat hij ons niet bedoelt met die uitdrukking.
Publieke Debat 2.0
Er zit achter dat idiosyncratische taalgebruik geen enkele kwade wil, en het valt ook eenvoudig te begrijpen. De moderne letterkunde is al heel lang het vlaggeschip van de neerlandistiek – bijvoorbeeld omdat dé reden om Nederlands te studeren is dat je meer wil weten over Ilja Leonard Pfeijffer of net zo succesvol wil worden als Saskia Noort – en waar taalkundigen en taalbeheersers en historisch letterkundigen zich in de loop van de tijd (ook) als linguïst, communicatiewetenschapper of cultuurhistoricus zijn gaan zien, bleven letterkundigen voor zichzelf primair neerlandici.
De paradox doet zich nu voor dat ‘de neerlandici’ bij uitstek, die moderne letterkundigen, zich betrekkelijk zelden vertonen op Neerlandistiek. Je zou kunnen zeggen dat dit komt doordat ze andere podia hebben zoals Platform Leest of De Reactor, maar ik geloof dat Joosten toch óók gelijk heeft als hij andere factoren benoemt, zoals de afwezigheid van een debatcultuur of een zekere angst of juist een zeker dedain voor wat hij noemt het Publieke Debat 2.0.
Betreurenswaardig
Joosten schrijft zijn stuk naar aanleiding van reacties die hij kreeg op een kritische analyse die hij hier gaf van een artikel in Nederlandse Letterkunde over de columnist Arthur van Amerongen. Collega’s hebben hem toen kennelijk gezegd dat de discussie misschien beter in de beslotenheid van de vakbladen en congressen gevoerd kan worden.
Doodzonde is dat. Een kritische analyse van een publieke peroonlijkheid zoals een columnist hoort natuurlijk in het openbaar plaats te vinden. Het is zelfs een beetje eigenaardig om te willen laten zien wat er ‘problematisch’ is aan de manier waarop een schrijver of columnist zich opstelt, maar die analyse te willen onthouden aan de lezers of het publiek.
Ik heb dit voorjaar en deze zomer een aantal letterkundige collega’s gevraagd of zij niet wat actiever zouden willen zijn voor Neerlandistiek, maar het is niet gelukt om iemand te vinden. Iedereen had geldige individuele redenen, maar het patroon vind ik wel betreurenswaardig.
Neerlandistiek wil een podium zijn voor alle neerlandici, ook de “professionele”. Wat moeten we doen om dat te bereiken?
Foto: Alie Lassche
Marc Kregting zegt
Marc van Oostendorp stelt hier een belangrijke vraag, waarop het vooralsnog betekenisvol stil blijft en waarover bij Tzum meteen de trom werd geroerd: https://www.tzum.info/2020/10/nieuws-geen-letterkundige-wil-na-debat-over-arthur-van-amerongen-nog-een-stuk-tikken-voor-neerlandistiek/
Het vermelde stuk van Joosten in TNTL was openbaar toegankelijk, maar de aanleidingen ertoe niet. Daar begint mijn verbazing: wetenschappers behoren tot het publieke domein, worden gefinancierd door ‘de belastingbetaler’ en sommige van hun teksten zijn omheind. Alsof we ons op de grazige weiden van Facebook vinden!
Er bestaan natuurlijk dingen als Academia.edu, waar wetenschappers hun teksten (achteraf) kunnen publiceren. Open source, maar belangstellenden moeten zich helaas registreren. Toch zou het wel het minste zijn wat in dit geval neerlandici mogen terugdoen.
Bij nadere inspectie blijkt Joostens bijdrage te behoren tot een rubriek ‘Vondsten en vergezichten’, die net als een afdeling ‘Boekbeoordelingen’ in pdf meteen beschikbaar is. De vier keynote-artikelen van het nummer zitten achter een betaalmuur. Waarom? Zijn ze commercieel zo interessant dat een derde met de buit kan weglopen?
En wie zijn de geïnteresseerden die een abonnement hebben? Uitsluitend neerlandici? Dankzij welk budget behoren ze tot deze kring? Deden ze een privé-investering?
Suffige vragen, zeker, maar eerlijk gezegd heb ik als amateur ook interesse in die teksten én weiger daar geld aan te spenderen. Niet alleen uit zuinigheid, maar toch ook omdat ik anders wel bezig kan blijven, evenzeer in andere domeinen, terwijl ik als de spreekwoordelijke belastingbetaler al heb bijgedragen aan de totstandkoming van de teksten.
Wanneer ik op TNTL bovendien een boekbespreking openklik, waan ik me in een andere wereld. Er wordt een tijdschriftaflevering besproken zonder vermelding van andere serieuze recensies, zoals op neerlandistiek (ja, onder meer van mij). Dat is toch niet wetenschappelijk? Helaas leert googelen ook dat de recensent een voormalige collega is van de tijdschriftsamenstellers.
De omheining rond moderne letterkunde mag wat mij betreft opengaan, van en voor liefhebbers. Neerlandistiek vind ik een fijn podium, met een variëteit aan bezoekers en onderwerpen. Hopelijk weten universitaire letterkundigen hun drukte te bezweren en ook hier hun maatschappelijke taak te vervullen. ‘Valoriseren’ in optima forma!
Wel blijft participatie een schimmig concept. Ik weet niet of maatschappelijke debatten tot de core business moeten behoren – meningen zijn er al genoeg. Maar dat is mijn mening.
Tot slot een beschamend waargebeurd verhaal: ik heb zelf dankzij werkbeurzen jarenlang voor een reguliere uitgeverij kunnen schrijven aan ‘De ware marsrichting’ (2017), een studie over literaire auteurs in het debat. De neerlandistiek heeft er geen woord aan gewijd. Dat zal terecht zijn, maar in de inleiding beken ik twee collega-studies uit de universiteitspers zelf helaas onbesproken te moeten laten. Ze waren in het Engels, niet in bibliotheken beschikbaar en hun kostprijs lag toch wat hoog (resp. 57,99 en 86,99).
Van Oostendorps vraag kan ik dus ook omkeren: wat moeten professionals doen om hun publiek te bereiken? Deze kwestie wordt prangender in het besef dat op deze site onlangs gecomment werd dat Özcan Akyol niet serieus hoeft worden genomen. Deze man bereikt inderdaad slechts honderdduizenden mensen.
coenpeppelenbos zegt
Ik denk dat Neerlandistiek bij uitstek een platform zou zijn voor een literaire discussie, maar ik vermoed dat er binnen de literaire academische wereld allemaal eilandjes zijn die die uitwisseling tegengaan. Je moet ook een beetje voor een groot publiek kunnen schrijven en dat is niet iedereen gegeven. Ik ben gelukkig hogeschooldocent (en betaal mijn abonnement op TNTL zelf), maar lees regelmatig stukken op mijn vakgebied waar ik helemaal niets van snap. Ik heb het idee dat het vakgebied sinds begin jaren tachtig toen ik in Groningen studeerde helemaal overwoekerd is door jargon en theorievorming. Gelukkig zijn de meeste letterkundigen als je ze in het wild tegenkomt veel begrijpelijker. Op Neerlandistiek zou ik graag van stukken willen lezen van wetenschappers die los van de theoretische ballast kunnen schrijven.
Chrétien Breukers zegt
‘Van Oostendorps vraag kan ik dus ook omkeren: wat moeten professionals doen om hun publiek te bereiken?’ – Met deze opmerking van Kregting ben ik het helemaal eens. De Neerlandsitiek richt zich niet naar buiten, maar naar binnen. En klaagt af en toe ritueel over te weinig aandacht.
Het los van theoretische ballast schrijven, waar Peppelenbos voor pleit, lijkt me niet eens nodig als er eens echt met en uit liefde zou worden geschreven. Het is die liefde waaraan het in de teksten uit het vakgebied meestal ontbreekt. De teksten zijn te vaak zuur, of ze verdrinken bij voorbaat in eigendunk. Of, nog erger: ze proberen lollig te doen.