Op myn Anna
Als ik myn Anna kusschen magh,
lach ik met Goden lekkernyen;
de zon op ’t schoonste van den dagh
kan my min, als haar oog, verblyen.
Laat Febus in het morgenroot
zich met Aurora vry vermaaken,
‘k legh liever in myn Annâs schoodt,
en pluk de roosjes van haar kaken.
‘k Misgun Jupyn zyn spytigh wyf,
noch Mars zyn boeltjen uytgeleezen;
dat Bacchus by zyn Ceres blyf,
‘k wil liever by myn Anna weezen.
Haer aanschyn my een hemel strekt,
hare oogjens zyn myn zonnestralen;
ach! als ze my dat licht onttrekt,
verquyn ik in een nacht van qualen.
Het root koraal is zonder glans
by ’t geurigh blos van hare wangen;
myn ziel blyft in den gouden krans
van haar gekrulde lokjes hangen.
Ze is altyt tot myn min bereydt;
nooyt heeft de hare my verdroten;
wat heb ik vaak al zoetigheyt
in hare omhelzingen genoten?
Die vreugt ga nooyt uyt myn gemoedt,
noch immermeer uyt myn gedachten;
myn Anna, ach! hoe zoet, hoe zoet,
is ’t in uwe armen te vernachten!
Thomas Arents (1652-1701)
spijtig: jaloers
boeltje: minnares
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Rolf den Otter zegt
Om dit soort gedichten te ontdekken kom ik graag hier
Ronald V. zegt
Je hebt gelijk. Er zijn nog zoveel aardige gedichten in de Nederlandse literatuur. Oud en nieuw, En eigenlijk gaat het niet om namen maar om gedichten. Er zijn onbekende dichters, althans onbekend bij mij, die wel degelijk af en toe een goed gedichtje hebben gemaakt. Literatuurjournalistiek werkt zonder aanzien des persoons.