In menselijke taal kunnen woorden zich op afstand aan elkaar aanpassen. In de bijzin “dat de mensen nu al dagenlang geen water gedronken hebben” is hebben in het meervoud omdat mensen dat is. De woorden passen zich aan elkaar aan, en dat op afstand, omdat er allerlei woorden tussen staan, zelfs – zoals in dit geval – woorden in het enkelvoud zoals geen water.
Dit is een van de karakteristieke eigenschappen van menselijke taal. Hoe goed computers inmiddels ook zijn bij bepaalde taaltaken, dit blijft een van hun zwakke punten – zeker op voldoende grote afstand.
En dieren? Daarover gaat een nieuwe studie van een groep wetenschappers uit (vooral) Zwitserland. Zij lieten mensen, chimpansees en kaakaapjes luisteren naar eenvoudige melodietjes volgens het schema hierboven (‘familiarization’): bijvoorbeeld eerst een stijgende toon (A) dan een piektoon (X-1) en dan een wiebelige toon (B), of juist eerst een wiebelige toon (C) dan weer zo’n piektoon en dan een dalende toon (D). Al die verschillende tooncomponenten konden op allerlei verschillende toonhoogten worden afgespeeld, zodat je steeds een net wat ander melodietje te horen kreeg.
De afstandsrelatie zit hem er hier in dat na een A-toon altijd een B-toon komt en na een C-toon altijd een D, ook al zit daar die piektoon tussen. Het lijkt op het voorbeeld van enkelvoud en meervoud: A en B drukken bijvoorbeeld het eerste uit en C en D het laatste.
Na afloop werden voor de proefpersonen en proefapen weer nieuwe melodietjes gespeeld, sommige volgens het aangeleerde patroon (‘generalization’), en andere bijvoorbeeld volgens het patroon A=X-1=D (‘violation’). Wat bleek? Zowel mensen, mensapen als apen bleken de laatste patronen minder aandacht te geven – en dus waarschijnlijk te herkennen als fout. Mensen deden het een stuk beter dan hun verre neven, maar ook die laatsten konden het.
De conclusie van de onderzoekers: deze eigenschap is al minstens veertig miljoen jaar geleden ontstaan, toen de laatste gemeenschappelijke voorouder van al deze soorten op aarde rondliep. Mij lijkt dat wel een beetje een sterke conclusie, bijvoorbeeld omdat je deze patroontjes ook anders kunt analyseren. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: in ieder liedje zit precies één wiebeltoon – dan kun je ook precies de goede scheiden van de verkeerden, maar zonder dat er lange afstandsrelaties onderhouden hoeven worden. Nog even los van de vraag hoeveel afstand één piektoon eigenlijk creëert.
Drabkikker zegt
Zou je niet eerder verwachten dat de “violation” juist méér aandacht krijgt? Je zou zeggen dat het afwijkende meer opvalt dan het vertrouwde.