Pronomina in de hedendaagse Nederlandse lyriek (2: Alfred Schaffer, Wie was ik)
De tweede persoon haalt in de klassieke poëzie de dode of het levenloze dichterbij. Omdat we alleen iets of iemand aanspreken als we een reactie verwachten, wordt ineens de mogelijkheid geopend dat de pijnboom of de kleine moeder reageert en, dus, leeft:
Vloot eens aan d’ achtbren Eikentronk
A.C.W. Staring, Gedichten
Geheiligd druivensap;
U lave, o Pijnboom, deze dronk,
Uit ongewijde nap!
Mijn kleine moeder met je rode haar,
A. Marja, Zon en sneeuw
Eens werd je ginds in een zwart graf gelegd,
Een dominee heeft, galmend, aan de baar
Enkele verzen uit Godswoord gezegd.
In zijn bundel Wie was ik stapt Alfred Schaffer moeiteloos in deze eerbiedwaardige lyrische traditie. De bundel is een zoektocht naar een lang geleden overleden moeder, waarbij de grenzen tussen de eerste en tweede persoon regelmatig vervagen doordat de zoon zich in haar verplaatst. De moeder wordt dan ook soms aangesproken, en soms kuist als ik opgevoerd (‘ik ben niet zo van de stoere verhalen / met mijn dikke zwarte haar in een hoofddoek gepropt’).
En in veel gedichten lopen alle personen door elkaar heen: de dichter, de aangesproken moeder, en beide dan ook nog eens van de buitenkant bekeken. Neem het begin van de volgende ‘impromptu’:
[okay u speelt een mens die zijn dode omgeving leven
in wil blazen. in feite zijn bloedeigen moeder. in de vorm van
een praatje, een podcast die ú presenteert. denk aanhet instinctieve geheugen van trekvogels, aan de vleugelslag
die twee tegengestelde bewegingen verenigt of denk aan
de wiskunde die waar is en toch niet bestaat – ik heb dit ookniet verzonnen, bijkomend probleem: uw moeder is een storing
het sap van een bijl, een kletsnatte foto. niettemin vindt het plaats
dit gesprek, en u daar, u speelt die moeder. begin maar.]
Het wordt allemaal al meteen vreselijk ingewikkeld. Waar in de bundel vaak de moeder wordt aangesproken, wordt hier iemand aangesproken die zijn bloedeigen moeder leven in wil blazen. Maar dat betekent dus dat de ik zichzelf aanspreekt, en aanspoort om zijn moeder te spelen en tegelijkertijd die moeder zelf aanspreekt. En behalve als eerste en als tweede persoon treedt die figuur in dezelfde eerste regels ook nog op als derde persoon (‘een mens die zijn dode omgeving leven in wil blazen’).
Wat nog bijdraagt aan de complexiteit is het specifieke voornaamwoord dat de dichter gebruikt om zijn moeder naar zich toe te halen: u, een vorm die tegelijkertijd respect en afstand uitdrukt. In die paradox zit het gedicht gevangen. Er zijn inmiddels vermoedelijk, in ieder geval in Nederland, nog maar weinig kinderen die hun ouders met u aanspreken, omdat die vorm als te afstandelijk geldt. Maar nog niet zo lang geleden was het vooral de vorm van respect. Hoe dan ook komt de moeder door dat u tegelijkertijd wél en níét dichterbij:
als u zegt: u bent een bloedband,
als u zegt: u bent een stortvloed, puur natuur,
als u zegt wat lijkt u toch op mij wanneer u lachtik zeg dan niet: bij voorbaat heb ik u vergeven
u kunt vrij van zonden voortgaan met uw leven
In dit geval zegt de u zelf kennelijk ook u. Dat is bij mijn weten wél altijd ongebruikelijk geweest in relaties tussen ouder en kind. Het laat daarmee ook weer iets zien van hoe de rollen door elkaar lopen (het is volkomen onduidelijk wie hier eigenlijk aan het woord is), maar omdat de eerbied niet twee kanten op kan gaan, werkt het in dit geval ook echt afstandelijk. En dus wordt hier afstand gesuggereerd die elkaar tegelijkertijd zo nabij staan dat ze in elkaar overvloeien.
Een heel enkele keer wordt ook het afstandelijkere jij gebruikt, maar dat raakt dan voor zover ik kan zien altijd aan een van de andere thema’s van de bundel, namelijk racisme.
ik functioneerde eersteklas in zwart en wit en in zwartwit genoot ik
van het tijdverschil. zieke mensen waar ik keek – wie ziek is
schrikt niet van een beetje dienstbaarheid die roept gewoon
wat ben jij zwart, dan antwoord je: zegt u maar zegt u maar aaaa
ik kom u redden met uw welnemen
Hier is u dan juist weer wel heel duidelijk het voornaamwoord van respect (van de slaafgemaakte voor de slavenhouder, zou je bijna zeggen; bij ‘met uw welnemen’ denk ik onmiddellijk aan de butler Joost van Olivier B. Bommel) en jij dus als het voornaamwoord voor het gebrek daarvan.
Zo weet Schaffer, zuiver door het gebruik van verschillende vormen van de tweede persoon enkelvoud, de verwarring van een zoon van een zwarte moeder en een witte vader ook nog eens uit te drukken.
Robert Kruzdlo zegt
Zijn de komma’s ook nog eens punten geworden verwarringen.
Margaretha Haverkamp zegt
Hierbij wil graag opmerken dat in het Spaans U in de 3e persoon staat.(Afstand)
Vroeger in het Nederlands ook, daarom zijn er nog voorbeelden dat de vervoeging van
U zowel in de 2e en in 3e persoon kan voorkomen.
vr.gr Margaretha Haverkamp
Manfred zegt
“van de slaafgemaakte voor de slavenhouder, zou je bijna zeggen”
Dit is inconsequent. Als je per se de term slaafgemaakte (of vollediger: ’tot slaaf gemaakte’) wil gebruiken dan moet je ook slavenhouder vervangen door slaafgemaaktenhouder of tot-slaaf-gemaakten-houder.
Politieke correctheid dient orthodox te zijn, ketterij wordt hierin niet getolereerd.
J. Houtsma zegt
“als u zegt: u bent een bloedband,
als u zegt: u bent een stortvloed, puur natuur,
als u zegt wat lijkt u toch op mij wanneer u lacht
ik zeg dan niet: bij voorbaat heb ik u vergeven
u kunt vrij van zonden voortgaan met uw leven
In dit geval zegt de u zelf kennelijk ook u. Dat is bij mijn weten wél altijd ongebruikelijk geweest in relaties tussen ouder en kind. Het laat daarmee ook weer iets zien van hoe de rollen door elkaar lopen (het is volkomen onduidelijk wie hier eigenlijk aan het woord is)”
Is dat zo? Ik probeer te interpreteren:
“Als u zegt, moeder, dat u een bloedband bent, dat u een stortvloed bent, puur natuur, dat u zo op mij lijkt als u lacht, dan zeg ik niet: bij voorbaat heb ik u vergeven” enzovoort.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, dat is ook een mogelijke interpretatie. Het is dan een soort indirecte rede na aanhalingstekens. Dat komt wel voor, al blijft in de derde regel dat ‘mij’ dan nog steeds wel wonderlijk.
Robert Kruzdlo zegt
(…) als u zegt wat lijkt u toch op mij wanneer u lacht. Kan het ook zo zijn, dat de schrijver bedoelt: wat de de ander (moeder) denkt dat hij (zij) denkt dat de schrijver denkt. Dat idee heb ik wel: Ik denk, dat jij denkt, dat ik denk.
Deze gedachten komt uit de “anti-psychiatrie” Robert Laing.
Mij mijn, is niet van mij, maar van een ander als ik.
Groet.
Robert zegt
Foutje:Deze gedachten komt uit de “anti-psychiatrie” Robert Laing. Herstel: gedachte…!