Door Henk Wolf
Dit weekend stond in de Trouw de volgende zin:
Mensen vertrouwen op ons dat het schoon is
De zin was gebruikt als kop boven een artikel en hij vormde een bewerking van een net iets andere zin, ze vertrouwen op ons dat schoon is. Die was uitgesproken door een schoonmaker van De PersGroep, waar de Trouw bij hoort. De schoonmaker vertelde in het artikel dat zijn werk gewaardeerd werd en dat andere mensen zeker tijdens de huidige coronapandemie blij waren met een schone werkplek.
Ik keek meteen wat vreemd tegen de zin aan: voor mijn taalgevoel is ie niet mogelijk. Dat is er evenwel niet het interessantste aan. Vooral als ondersteuning van de langlopende discussie over hoeveel voorzetselsvoorwerpen er in een zin kunnen staan, is dit een boeiende zin. De schoonmaker gebruikt namelijk een dubbel voorzetselvoorwerp in z’n zin, iets wat ongebruikelijk en volgens een deel van de taalkundigen zelfs onmogelijk is.
Bij het werkwoord vertrouwen kunnen twee typen voorzetselvoorwerpen voorkomen. Als eerste: je kunt bij vertrouwen een voorzetselgroep plaatsen waarin een deugdzame persoon of organisatie, of een positieve eigenschap daarvan wordt genoemd. Die voorzetselgroep begint met op. Vertrouwen op betekent dan zoiets als ‘hoogachten’, in elk geval als het gaat om voor de context relevante persoonlijke eigenschappen.
- Jan vertrouwt op Piet.
- Marie vertrouwt op de regering.
- Kunnen we op het gezonde verstand van de kiezers vertrouwen?
- De docent vertrouwt op de eerlijkheid van zijn studenten.
Het tweede mogelijke voorzetselvoorwerp bij vertrouwen begint ook met op. Er staat een toekomstige gebeurtenis in die het onderwerp waarschijnlijk en wenselijk vindt. Hieronder staan daarvan een paar voorbeelden:
- Jan vertrouwt erop dat Piet z’n belofte nakomt.
- De gelovigen vertrouwden op de wederkomst van Jezus.
Semantisch is er weinig op tegen om tegelijk hoogachting voor een persoon uit te drukken, én een door die persoon te realiseren actie als waarschijnlijk en wenselijk te benoemen, maar mijn taalgevoel verzet zich wel tegen de in de Trouw gebruikte constructie. Dat van de schoonmaker en de collega die z’n woorden heeft opgeschreven, heeft er blijkbaar minder moeite mee.
Zij zijn ook niet de enigen die geen been zien in deze dubbelconstructie. Een paar internetvoorbeelden:
- kun je dan ook vertrouwen op God dat Hij je spaart tot Hij je uiteindelijk bekeert?
- Onze afnemers vertrouwen op ons dat we de juiste data aanleveren
- Hij vertrouwt op Hem dat het goed komt.
- De kunst is natuurlijk om op elkaar te vertrouwen dat het wel goed komt.
Drabkikker zegt
Interessant geval. Voor mijn taalgevoel kan deze constructie prima, maar ik zie tegelijkertijd in dat er iets wringt. Hoe zou u reageren op een niet-voorzetselvoorwerp-variant als Hij geloofde me dat ik het niet had gedaan? Ook die vind ik uitstekend kunnen, maar ik kan me voorstellen dat die bij u dezelfde twijfel oproept.
Berthold van Maris zegt
Mooie waarneming !
Henk Wolf zegt
Ja, dat zou een zin met twee lijdende voorwerpen kunnen zijn. Toch vermoed ik dat dat niet het geval is. Ik ben geneigd ‘dat ik het niet had gedaan’ als deel van een bijwoordelijke bepaling te benoemen.
De eerste reden daarvoor is dat je kunt zeggen:
Hij beschuldigde me, maar hij geloofde me dat ik het niet had gedaan.
Die zin kan niet zonder ‘me’:
*Hij beschuldigde me, maar hij geloofde dat ik het niet had gedaan.
Maar hij gedraagt zich net zo als:
Hij beschuldigde me, maar hij geloofde me toen ik zei dat ik het niet had gedaan.
Een tweede reden is dat je wel kunt zeggen:
Hij geloofde iemand, namelijk mij.
Hij geloofde iets, namelijk dat ik het niet had gedaan.
Hij geloofde iemand dat ie het niet had gedaan, namelijk mij.
Maar niet:
Hij geloofde me iets, namelijk dat ik het niet had gedaan.
Ook dat wijst erop dat ‘dat ik het niet had gedaan’ vermoedelijk geen lijdend voorwerp bij ‘geloven’ is.
Peter-Arno Coppen zegt
Ik weet bijna zeker dat ik hier in de jaren tachtig een artikel over gelezen heb. Ik kan het niet meteen terughalen, maar het had iets die extra betekenis van ‘geloven’ te maken. Dat ‘iemand geloven dat’ betekent ‘iemand geloven als hij zegt dat’.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Zo wordt het “nut van ontleden” ook wel verdedigd: als je een zin ontleedt en hij blijkt twee lijdende voorwerpen dan wel voorzetselvoorwerpen te bevatten, dan weet je: de zin moet worden veranderd om correct te zijn. Ik zou zeggen: goed bruikbare zinnen, zij het ongrammaticaal.