Twee gedichten uit Een orang-oetan en geen Hongaar!, de pas verschenen vertaling van gedichten van de Amerikaanse cultschrijver Delmore Schwartz. Onder de gedichten een toelichting van vertalers Joep Stapel en Jur Koksma.
Betreffende de synthetische eenheid van het zelfbewustzijn
‘Quatsch, quatsch!’ zei de koning mijn oom,
‘de geest is rook en stijgt op, zwak als rook.
Zit niet tussen de doden, zit in de zon.
Eet sinaasappels! Kul! De wagen komt.
Alle geesten keerden terug. Het bevalt ze daar niet meer.
Geen zijdezacht water en geen grote bruine beer,
geen bier daarboven, geen siësta’s en ook al geen –’
‘Oom,’ zei ik, ‘wat is liefde? Ik ben zo alleen.’
Gek werd hij daarvan. Nu knoopt hij tijd
en zelfbewustzijn draad na draad aaneen.
•••
Zulke antwoorden zijn een schrale troost voor de doden
‘Wat een holle retoriek,’ zei de stilte,
‘jij leert de jongens en meisjes dat brood en wijn,
waarop hun wellust spuugt als op de macht,
binnen handbereik zijn.
Het zijn waanbeelden van je schuldgevoel
dat je tot schande strekt als een leugen die uitkomt.
De andere jongens ploften als zoutzakken op wanhopige kusten.’
‘Maar je weet toch wat voor leven ik heb geleid,
dat werkelijk alles wat ik ben geweest me afsnijdt
van normale burgermansgenoegens.
Hoe vaak ben ik niet ’s nachts langs een feest gekomen
waar goedkope minachting getoeterd werd
en klokslag twaalf de gulle lach losbarstte,
het feest waar ze het nieuwe jaar ontkurkten
als champagne of als liefde, met een knal en schuim,
terwijl ik langdurig studeerde op de kunst
waarmee je in Amerika een muur van stilte verdient.
– Ik ben een onderzoeker van de typen licht,
ik ben een dichter van de waakzame nacht,
in het nieuwe en nog ongekende Amerika.
Ik ben een onderzoeker van de gedurige nederlaag van de liefde.
Ik schonk de jongens en meisjes mijn geest en mijn kunst,
ik leerde hun over het vroege morgenlicht:
kan ik dat niet aanvoeren als enigszins goed?’
Delmore Schwartz (1913-1966)
uit: Een orang-oetan en geen Hongaar! (2020)
Slapeloosheid, paranoia en waanbeelden beheersten Delmore Schwartz, krankzinnige hoeveelheden pillen en drank hielden hem op de been – tot ze hem velden. Op zijn tweeënvijftigste overleed hij aan een hartaanval, op de overloop van een smerig hotel in de buurt van Times Square, terwijl hij in het holst van de nacht het vuilnis buitenzette. Zijn ondergang bewerkstelligde uiteindelijk wat Delmore als hemelbestormer ooit beoogd had: hij werd een mythische figuur.
De biografie van James Atlas schetst een onthutsend beeld van Delmore (“iedereen noemde hem Delmore, ook zij die hem niet kenden”, aldus Atlas). Saul Bellow vereeuwigde hun vriendschap in de sleutelroman Humboldt’s gift. Ex-leerling Lou Reed zong over hem. Eén kort verhaal – ‘In dreams begin responsibilities’ – werd een klassieker. Maar zijn poëzie verdween naar de achtergrond en werd nooit eerder in het Nederlands vertaald.
En dat is jammer, want Delmore bezat een unieke stem, doordrenkt van de klassieken, Shakespeare, Baudelaire en Rimbaud, soms orakelend als de James Joyce van Finnegans Wake (waarvan hij altijd een exemplaar in zijn jaszak had), dan weer lyrisch als Walt Whitman, discipel van zowel Eliot als Yeats. De ‘Amerikaanse Auden’ werd hij genoemd. Maar hij is toch vooral die unieke stem. Zijn vriend John Berryman vond hem ‘de meest ondergewaardeerde dichter van de twintigste eeuw’.
• Joep Stapel & Jur Koksma
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter