Voornamendrift 72
Door Gerrit Bloothooft en David Onland
Een voornaam die vertelt in welke streek je in Nederland geboren bent, het komt niet zo veel meer voor. En in de toekomst zullen het er ook steeds minder worden want er wordt nog maar weinig vernoemd naar grootouders en steeds meer verhuisd. De huidige regionale namen werden vroeger aan 8% van de meisjes en 5% van de jongens gegeven. Dat percentage is in de loop van de twintigste eeuw, en vooral in de periode 1950-1970, afgenomen tot 0,3% van alle geboorten nu. Het zijn vooral ouderen die nog zo’n naam dragen. De inzet van de afname aan het einde van de 19e eeuw laat zien dat het onderliggende mechanisme van individualisering (je kind een naam geven die je zelf leuk vindt) vroege wortels heeft. Je vindt dit ook bij traditionele voornamen die een veel groter verspreidingsgebied hebben.
De verspreiding van alle regionale voornamen samen (figuur 1) laat zien dat een naam die de geboorteregio verraadt vooral nog voorkomt in Friesland, Groningen, Midden-Overijssel, de (bijbel)band van de Noord-Veluwe, Gelderse vallei, de Krimpener-, Alblasser- en Bommelerwaard naar de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden, en daarnaast in wat mindere mate West-Friesland en Zuid-Limburg. Maar je moet dan wel weten naar welke streek een voornaam verwijst. In deze gebieden zijn traditie – in de bijbelband – en taalbewustzijn – in het noorden – nog sterk.
Het minst komt een streekeigen naam voor in het katholieke zuiden (buiten Zuid-Limburg) en de Achterhoek en Twente. De katholieke naamgeving is in alle verscheidenheid toch weinig streek specifiek. Mogelijk dat dit als roepnaam anders ligt, maar die informatie hebben we niet.
De top-25 van streekgebonden namen staat in tabel 1. Leendert en Arie rond Rotterdam zijn uitschieters bij de mannen, wat minder geldt dat voor Gerritdina en Hubertina bij de vrouwen. De vrouwennamen in de top-25 hebben doorgaans een hogere frequentie dan bij de mannen. Het zou trouwens heel goed kunnen dat de vrouwen in het dagelijks leven als Leen, Dina en Tiny genoemd worden, terwijl veel varianten van Adriaan als Arie door het leven gaan. De sterke aanwezigheid van Friese namen in het lijstje is niet verrassend.
In de afleveringen per provincie maakten we een onderscheid tussen (1) regionale voornamen waarvan meer dan de helft binnen een straal van 30 km van een centrumgemeente werden gegeven, wat een flink deel van een provincie is, (2) de namen waarvoor meer dan de helft tussen 30 en 50 km werd gegeven, een ruime provincie, en (3) de namen die voor 1930 regionaal waren maar nu een landelijke verspreiding kennen. Ook gaven we nog de eertijds regionale namen die nu nauwelijks meer gedragen worden (minder dan 30 naamdragers). Het landelijk aantal namen en naamdragers per categorie staat in tabel 2. Samen zijn er nog 443.000 naamdragers met een voornaam die naar hun geboortestreek verwijst en 604.000 naamdragers met een voornaam die ooit regionaal was.
De voormalige regionale voornamen die nu landelijke verspreiding kennen, zijn ook in aantal naamdragers gegroeid. De populariteit van deze namen samen staat in figuur 2. In de 19e eeuw namen deze namen 3% voor hun rekening, wat het totale aantal regionale namen in die periode op zeker 11% voor vrouwen en 8% voor mannen brengt (sommeren met figuur 1). De sprong in 1880 komt door de oudtestamentische namen die vooral door Joden werden gedragen van wie de namen door de holocaust niet in de basisregistratie personen opgenomen zijn (waardoor hun geboorten tussen 1880 en 1945 ontbreken). Veel voornamen die in Amsterdam in de 19e eeuw hun centrum hadden zijn oudtestamentisch, maar de huidige populariteit staat daar los van. Omdat joodse naamdragers in de 19e eeuw sterk aan Amsterdam gebonden waren worden deze namen hier als regionaal (plaatselijk) gekarakteriseerd. Na 1950 namen onder andere de meisjesnamen Marianne, Marijke en Henriëtte een landelijke vlucht, later gevolgd door Esther en Mirjam, en nog later door Femke, Janneke en Melanie. Na 1980 nam deze mode alweer af. De top-25 staat in tabel 3. Bij de jongensnamen nam de populariteit van vooral Hans na WO2 toe, gevolgd door bijvoorbeeld Jeroen rond 1970 en vervolgens vooral Friese namen zoals Jelle, Sjoerd, Arjen, Gerben en Douwe waarbij de populariteit later duidelijk langzamer afneemt dan bij de meisjes.
De verspreidingskaart van de eertijds regionale voornamen die nu landelijke verspreiding kennen staat in Figuur 3. De homogene dekking over Nederland ondersteunt het landelijke beeld, maar toont ook dat het percentage in vooral Friesland (als leverancier) toch nog hoger is dan elders.
Als laatste hebben we een aantal nieuwe regionale namen genoemd die pas na 1970 geïntroduceerd zijn, zoals Marèl en Marell rond Almelo, Rafke in Midden-Limburg, Filippa, Precious, Ranya en Seyed in Amsterdam en een serie Hindoestaans Surinaamse voornamen in Rotterdam en Den Haag. De Friese vrouwennamen Marrit, Rixt, Fardau, Amarins, Jildau, Ylse, Jellie, Amarens, Sieta en Hedwich kwamen vroeger niet tot nauwelijks voor, maar zijn nu als een ‘nieuwe’ regionale modenaam te zien. Toch lijkt het regionaal karakter van een voornaam steeds verder teloor te gaan, en zullen die, misschien behalve in Friesland, in de toekomst verdwijnen.
- We noemen een voornaam streekgebonden wanneer er nu nog minstens 30 naamdragers zijn waarvan de helft binnen een straal van 30 km is geboren. Als centrum kiezen we de gemeente (indeling 2007) waar in de 19e eeuw de meeste naamdragers geboren werden (afgeleid uit huwelijksakten na 1811).
Laat een reactie achter