Pronomina in de lyriek (10)
Door Marc van Oostendorp
‘Documentairepoëzie’ noemt Tsead Bruinja de gedichten in zijn nieuwe bundel Springtij. De flaptekst meldt dat ‘de mensen die we ter beschikking stellen aan de staat zelf aan het woord komen, in hun eigen taal’. Dat procédé kennen we onder andere uit een bundel die de vórige Dichter des Vaderlands Ester Naomi Perquin schreef, Lange armen over de politie.
Het proces is wel anders. Bruinja is veel afstandelijker. Waar Perquin de stemmen van mensen liet horen (“Het gebeurt niet als ik slaap maar bij de dagelijkse dingen. / Ergens in de supermarkt, als ik de mayonaise pak. /Kinderhandje, autoraam..”), daar grijpt Bruinja niet naar de ik- maar naar de x-vorm.
Alle tbs’ers (en een begeleidster) heten x in deze bundel. Dat maakt ze niet alleen anoniem, maar ook inwisselbaar. Behalve in het laatste gedicht wordt x in de titel gekarakteriseerd. Het pronomen is, behalve voor de begeleidster, hij. Ook verder neemt de stem die in ieder gedicht spreekt afstand tot de tbs’ers. Let bijvoorbeeld op het volgens hem aan het einde van de tweede strofe in het gedicht ‘x is intelligent en stronteigenwijs’. Als je dat volgens hem zou weglaten zou er inhoudelijk niemand anders staan, maar de stem neemt nadrukkelijk afstand van het idee dat thinner best zou moeten kunnen, Zoals de stem zich eerder ook al niet heeft willen committeren aan de bewering dat Bob Ross nooit een schilderij heeft verkocht:
bob ross die mensen die niet kunnen schilderen wilde laten schilderen
heeft volgens x en de geestelijk verzorger nog nooit een schilderij verkocht
alle landschappen schijnen bij producer kowalski in huis te staanx wilde het zelf proberen maar mag niet met thinner werken
hij zou daarmee de kliniek zichzelf of iemand anders in gevaar kunnen brengen
x zit niet voor brandstichting dus thinner zou best moeten kunnen
volgens hemhij verbaast zich er niet over dat ze hem dwarszitten
het enige waar de kliniek goed in is
is vernietigen wat je leuk vindt
De stem heeft geen naam, en verwijst ook nooit naar zichzelf met ik, maar juist door dat volgens is hij wel aanwezig: ‘volgens x’ en ‘volgens hem’ betekenen nadrukkelijk: ‘maar ik denk er het mijne van’.
Een ander opvallend pronomen dat regelmatig terugkeert in de bundel is ze, zoals in de eerste regel van de derde strofe hierboven. Het is een ze zonder duidelijk aan te wijzen referent, het betekent ongeveer hetzelfde als ‘de kliniek’ in de volgende regel: de mensen die iets te zeggen hebben. Verderop in het gedicht is er sprake van ‘de leiding’ (‘maar dat mag dus niet van de leiding’) met ongeveer dezelfde betekenis. Dat kom je niet vaak op deze manier gebruikt terug in gedichten, het is denk ik een plaats waar de taal van de tbs’er wel echt doorklinkt.
Het einde van dit gedicht is ook intrigerend. Onmiddellijk na die regel over de leiding staat er:
als ik weet dat ik gelijk heb
wik ik ook gelijk hebben zegt hij
en voegt toehelaas is dat ook altijd het geval
Hier komt dus wel heel even een ik om de hoek kijken, maar dan binnen een citaat. Juist daardoor wordt de ik die de stem van dit gedicht is weer even zichtbaar. Eerdere regels waren gesteld in de indirecte rede, maar doordat er nu ineens zegt hij staat, moet er dus ook iemand zijn tegen wie hij dat zegt – degene die dit nu allemaal rapporteert. De allerlaatste regel, die helemaal alleen staat lijkt een vorm van zelfreflectie te zijn die eerder ontbreekt – x geeft verder de hele tijd iedereen de schuld behalve zichzelf – maar er wordt gesuggereerd dat die zelfreflectie is ingegeven door die ander, door de stem. Het is een zelfrelativerend grapje, en daardoor vallen x en de stem dan uiteindelijk toch samen.
Laat een reactie achter