door Laurens Ham
Dutch Rare Folk, zo heette het verzamelalbum dat ik jaren geleden van een bevriende muzikant kreeg. De tientallen liedjes die erop staan, zijn inderdaad deels van vergeten bands en muzikanten: wie luistert er nog naar Nederlandstalige folkgroepen als Tail Toddle, Chimera en Deining? (U niet, waarschijnlijk – maar u moet dat wel gaan doen! Volg de links: van alle drie is een fascinerend album te horen.) Sommige van de muzikanten op het album kun je echter moeilijk ‘zeldzaam’ noemen: Gerard van Maasakkers is vooral in Brabant bij folkliefhebbers een zeer geliefde naam, en Cobi Schreijer is misschien wel de belangrijkste muzikant binnen de Nederlandse folkrevival van de jaren 60-80. Aan het feit dat je haar werk gemakkelijk in kringloopwinkels en tweedehandszaken vindt, kun je al aflezen dat haar werk breed in omloop is geweest.
Dat ze toch onder het kopje ‘rare’ werd geschaard, is misschien niet alleen maar marketing. De Nederlandse muziek uit die gouden tijd van de Nederlandse folk is écht diep weggezakt, zozeer dat ook een fantastische groep als het Friestalige Irolt – terecht geroemd en veelbesproken in de jaren 70 en vroege jaren 80 – buiten Friesland nauwelijks meer luisteraars heeft. En zo is ook Schreijer, iemand die decennialang veelbesproken was in de pers, ruim vijftien jaar na haar dood stilaan in de vergetelheid aan het sukkelen.
Alleen al vanwege haar rol als drijvende kracht achter De Waag in Haarlem verdient Schreijer echter een plek in de Nederlandse muziekgeschiedenis. In deze ‘taveerne’ organiseerde vanaf de vroege jaren zestig akoestische folkconcerten op een moment waarop de folk internationaal, onder meer met het werk van Pete Seeger en Joan Baez, aan aandacht begon te winnen. Schreijer slaagde er in enkele jaren tijd in om de Waag internationaal op de kaart te zetten als een van dé plekken voor hedendaagse folk. Ze had een gelukkige hand van programmeren: Simon & Garfunkel had ze al in de Waag geboekt nét voordat ze wereldsterren zouden worden. Daarnaast wist ze met grootheden in de volksmuziek als Seeger en Alex Campbell zo’n goede band op te bouwen, dat ze regelmatig terugkwamen. Tel daar nog eens bij op dat een aantal Nederlandse talenten hun eerste stappen in de muziek juist in de Waag zetten – Lennaert Nijgh, Boudewijn de Groot, Elly en Rikkert – en het is duidelijk waarom dit podium dat slechts zeven jaar bestond zo’n legendarische status heeft gekregen.
Zelf trad Schreijer ook regelmatig in haar club op, aanvankelijk met Nederlandstalig volksliedrepertoire dat in haar tijd langzaam weer onder het stof vandaan werd gehaald. In de loop van de jaren zestig kwamen de internationale uitnodigingen: in 1966 noemde Nieuwsblad van het Noorden haar ‘kind aan huis’ in Engeland, en werden er geplande optredens genoemd in Denemarken, Zweden en Israël. Na de sluiting van de Waag in 1969 – vooral omdat het openhouden van die club niet meer voor haar alleen te bolwerken was – vond ze zich opnieuw uit als kritische stem in de opkomende vrouwenbeweging. Al tijdens haar Waagjaren had ze graag vertalingen gemaakt uit het activistische folkoeuvre van de Amerikaanse grand dame Malvina Reynolds. Toen Schreijer in de vroege jaren zeventig steeds actiever werd binnen feministische bewegingen als Man Vrouw Maatschappij en Dolle Mina liep ze al tegen de vijftig; ze was daarmee decennia ouder dan de twintigers en dertigers die vaak de drijvende krachten achter deze groepen waren. Ook haar sociale positie was compleet anders dan die van de vaak gestudeerde, hoogopgeleide feministen van die tijd: Schreijer kwam uit een Amsterdams arbeidersmilieu en had min of meer vanuit het niets een muzikale carrière en een goedlopend muziekcafé opgebouwd.
Brood en rozen, haar belangrijkste album uit 1978, bevat een aantal klassiekers – dat wil zeggen, nummers die in die tijd heel bekend waren, ook in de uitvoering van anderen. Zo nam Schreijer op deze plaat haar versie van ‘Amanda’ op, het bekendste liedje van de Chileense kritische zanger Víctor Jara, dat na Jara’s gewelddadige dood tijdens de coup van 1973 een klassieke status kreeg. ‘Wij zijn nu sterke vrouwen’ was Schreijers versie van een van de linkse evergreens, ‘La Lega’, een lied dat ongetwijfeld bij sommige activisten van toen nog bekend is om de refreinregel ‘O lio lio la’. (Carmen Verhoeven schreef over de zwerftochten van deze melodie door het Vlaamse en Nederlandse activisme een fraaie vijfdelige reeks op Leest.) En ‘Vrouwen, we strijden samen’ is haar vrije bewerking van het ‘Mariannelied’, nog zo’n vroege socialistische klassieker.
Wie naar Schreijer luistert, zit dus in het hart van het linkse strijdlied – met dien verstande dat ze haar socialisme altijd liet samenvloeien met een opgewekt en strijdbaar feminisme. Schreijers protest was daarbij eerder opgewekt dan maatschappijkritisch te noemen. Ze neigde er in sommige liedjes op Brood en rozen zelfs toe vrouwen zélf de schuld van hun problemen te geven. In ‘Rosie Jane’ bijvoorbeeld, een vertaling van Malvina Reynolds, wordt een jonge vrouw die voor de vijfde keer zwanger is hardhandig terechtgewezen om haar onvoorzichtigheid. Ook de fraaie ‘Ballade van de vrouwen’, een van de weinige eigen nummers van Schreijer op Brood en rozen, stelt dat vrouwen zélf moeten strijden voor verbetering van hun situatie, zij het dat dit lied wat minder cynisch getoonzet is dan ‘Rosie Jane’. Het begint met een schets van wat ‘voor eeuwen het leven van vrouwen’ was:
een kom vol water, een test met vuur
krimpen in barensnood, werken op ’t land
borsten vol melk om de kleinen te zogen
dat was voor eeuwen het leven van vrouwen
het leven behoeden, de doden begraven
angstigen troosten, de naakten bekleden
borsten vol melk om de kleinen te zogen
dat bleef voor eeuwen het leven van vrouwen
Vrouwen waren dus aan huis en land gebonden, en werden teruggebracht tot hun lichamelijke functies en zorgtaken. ‘De man trok ten strijde of weer op de jacht / vrouwen voedden het vuur, bleven wachten en wachten’. Maar dat was vroeger. Enerzijds is de gebondenheid van de vrouw aan huis minder geworden, onder meer door het dalende kindertal: ‘er valt niet zo veel meer te zogen’, zingt Schreijer droogweg. De optimistische boodschap die dit lied voorspiegelt, is dat alles mogelijk is in de hedendaagse wereld. De vrouw is echter wel zélf degene die haar kansen moet grijpen: ‘iedere uitweg zit in jezelf / bedenk, aan de binnenkant zit ook een grendel’. Uiteindelijk loopt het lied uit op de wens dat zorgtaken in een principieel ongelijke wereld eerlijk verdeeld moeten worden: ‘proberen de wereld leefbaar te maken / dat moeten we samen doen, mannen en vrouwen’. Anders dan de radicale – en over het algemeen veel jongere – socialistische feministen van de jaren zeventig en tachtig was Schreijer dus een pragmaticus: ze streefde naar een geleidelijke betere verdeling van zorgtaken, niet naar een totale omwenteling van de maatschappij.
Schreijer nam daarmee een eigenzinnige, eigenlijk wat ouderwetse plaats in binnen de tweede feministische golf. Aan haar toenmalige reputatie in feministische kringen deed dat niet heel veel af. Dat kwam ook doordat Schreijer wel degelijk oog had voor de modernere, strijdbaarder tak van het feminisme, en er ook aan meehielp om dit type feminisme te bewaren en verder te verspreiden. Dat deed ze onder meer met twee bundels met feministische liedteksten, Sansevieria (1977) – een collectie recente strijdliederen – en Sara, je rok zakt af (1980), dat eerder de geschiedenis van liederen van en over vrouwen optekende. Als we over enkele decennia, wanneer de herinneringen aan de tweede golf zijn weggezakt, nog weten wat er gezongen en geëist werd binnen de vrouwenbeweging, dan is dat voor een belangrijk deel aan Schreijer te danken.
Dit stuk is een herzien en aangevuld fragment uit mijn onlangs verschenen boek Op de vuist. Vijftig jaar politiek en protestliedjes in Nederland. Zie ook https://protestliedjes.nl voor meer liedjes van de vrouwenbeweging, en de Spotifyplaylist Nederlandse protestliedjes.
Laat een reactie achter