Ik heb de winter liefgehad.
De adem aan het raam,
De holte in de ijsbloem.
Een stem die zegt, ‘Hij werpt zijn ijs’,
Een driepunter, en dat op wintervoeten.
Het gele wonder van de distelvink
Verbleekt de vlammenwerper van de zon.
De vluchtige en vale vlokkenregen,
Verstijft op het behang van bomen.
De hermelijn verschiet van kleur
Uit bloeddorst naar de strot van hazen.
De sneeuw verdooft geluid tot gonzen,
Het knerpen heeft geen afstand die beklijft.
De rijp geeft stijfselbomen helderheid.
Jan Wolkers (1925-2007)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter