door Viorica Van der Roest
Twee weken geleden vertelde ik hoe in 1821 een eerste fragment van Parthonopeus van Bloys ontdekt werd. Daarna volgden er al snel meer, afkomstig uit drie verschillende handschriften. Deze zouden allemaal samen de basis gaan vormen voor de uitgave van de roman door Bormans in 1871. Zoals ik al eerder aangaf, was er een heleboel mis met deze uitgave. Over een paar afleveringen ga ik daar dieper op in, maar eerst is er nog wat meer achtergrondinformatie nodig. Daarom vandaag een overzicht van de drie handschriften waar het om gaat, inclusief informatie over de fragmenten ervan die pas na 1871 ontdekt zijn, voor de volledigheid. Verderop in de serie zal ik in een aparte aflevering de fragmenten bespreken van nog drie andere handschriften, die pas in de laatste decennia van de negentiende eeuw of in de twintigste eeuw tevoorschijn zijn gekomen. In mijn eigen editie krijgen ze uiteindelijk hun eigen aanduiding, maar hier gebruik ik voor het gemak de aanduidingen van Kienhorst (1988), die de handschriften met Parthonopeus de namen H81 tm. H86 heeft gegeven.
H81
Het eerst ontdekte handschrift is toevallig ook het oudste; het stamt waarschijnlijk uit het laatste kwart van de dertiende eeuw. Er zijn op drie verschillende plaatsen fragmenten van aangetroffen. Vorige week vertelde ik over het fragment, bestaand uit twee halve bladen, dat in 1821 ontdekt werd door August Hoffmann von Fallersleben in de stadsbibliotheek in Trier. Meer dan 60 jaar later, namelijk in 1885, vond men in Berlijn, in wat toen de Königliche Bibliothek heette, nog een blad van dit handschrift. Het wordt nu bewaard in de Staatsbibliotheek, die zich ook in Berlijn bevindt. En ongeveer een eeuw na de vondst in Trier, in 1922, volgde de ontdekking van de grootste fragmentengroep die we van dit handschrift hebben: drie bladen, in de universiteitsbibliotheek in Keulen.
In totaal kennen we dus vier hele bladen en twee halve bladen van dit handschrift, samen goed voor 756 verzen. Dat is eigenlijk, in vergelijking met H82 en H83, best weinig, maar toevallig bevatten ze wel een paar sleutelscènes. Zo beschrijft het Trierse fragment de episode waarin Parthonopeus Melior met een lamp beschijnt, waardoor zij haar toverkracht kwijtraakt (zie voor een globaal inhoudsoverzicht de eerste aflevering van deze serie).
H82
Het overgrote deel van wat bekend is van het tweede handschrift, is door Ferdinand Deycks (1802-1867) verzameld. Deze Duitse geleerde had gestudeerd in Bonn en Berlijn, werd daarna eerst leraar aan het gymnasium in Koblenz, en was vanaf 1843 hoogleraar oude talen aan de Akademie in Münster. In 1847/1848 was hij daar decaan van de filosofische faculteit, en in 1852/1853 zelfs rector. In de inleiding bij zijn editie besteedt Bormans uitgebreid aandacht aan Deycks, die het plan voor de uitgave van alle bekende fragmenten had opgevat (hij kon het niet zelf uitvoeren omdat hij voortijdig overleed). Bormans meldt dat Deycks dertien dubbelbladen van H82 verzameld had (hij vertelt helaas niet waar ze vandaan kwamen) en dat hij deze soms slecht leesbare fragmenten in de loop van 20 jaar langzaam ontcijferde en transcribeerde. Voor zover mij bekend zijn deze transcripties van de fragmenten door Deycks niet bewaard gebleven. Jammer, want nu zullen we nooit weten wat Bormans ervan gebruikt heeft en wat hij er nog aan heeft toegevoegd of veranderd. Maar het is zeer waarschijnlijk dat de editie Bormans voor een groot deel berust op het werk van Deycks.
De andere twee fragmenten die we van dit handschrift kennen zijn – een opmerkelijk toeval – allebei ontdekt in 1837, het één in Keulen, het ander in een boek dat uit Hildesheim kwam. Het fragment uit Hildesheim, een dubbelblad, werd door de ontdekker – de filoloog Ludwig Tross – aan de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde geschonken. Isak van Harderwijk gaf het uit in 1841; tegenwoordig bevindt het zich in de UB te Leiden.
Het dubbelblad in Keulen, gevonden in de Gymnasialbibliothek aldaar, wordt bewaard in het Historisch Archief, waar het in 2009 nog spannende avonturen in de krochten van de aarde beleefd heeft. Ik heb het in 2017 (in een tijdelijke huisvesting van het archief) gezien en heb daarbij kunnen constateren dat het veel geluk heeft gehad bij de instorting van het archief en er min of meer onbeschadigd vanaf gekomen is (net als trouwens de fragmenten van H86 die daar ook bewaard worden). Het nieuwe archiefgebouw is nog steeds niet af, maar volgens de laatste berichten zal het dit jaar in gebruik genomen worden.
In totaal zijn er vijftien dubbelbladen bekend van dit veertiende-eeuwse handschrift, met in totaal 5326 verzen.
H83
In Jena ontdekte de bibliothecaris van de universiteitsbibliotheek rond 1842 twaalf bladen van nog een ander veertiende-eeuws handschrift, dat luxer is uitgevoerd dan H82. Ze werden gebruikt als dekbladen in een serie boeken die in de bibliotheek bewaard werd. Halverwege de negentiende eeuw kocht Ferdinand Deycks twee bladen met Parthonopeus-tekst van een oude priester uit Xanten, die uit hetzelfde handschrift afkomstig zijn. Hij gaf ze uit in 1856. Op deze bladen staan een paar gekleurde pentekeningen die scènes uit het verhaal verbeelden. Later heeft de weduwe Deycks ze aan de UB in Jena geschonken, waar ze nu bewaard worden bij de twaalf bladen die ze al hadden.
In de UB te Groningen zijn in de negentiende eeuw ook twee dubbelbladen van dit handschrift gevonden, datum onbekend (maar al voor 1871, want door Bormans gebruikt voor zijn editie). Ten slotte werden er rond 1920 nog twee gevonden in de bibliotheek van het aartsbisschoppelijk seminarie in Keulen, maar zoals ik eerder vertelde, zijn die in de Tweede Wereldoorlog verbrand. Gelukkig heeft Karl Menne ze in 1922 uitgegeven, zodat in ieder geval de tekst bewaard is gebleven.
De (dubbel)bladen in Jena en Groningen tellen samen 3187 verzen; het fragment dat door Menne is uitgegeven, had er 318.
Foto: Viorica Van der Roest
Laat een reactie achter