Persoonlijk voornaamwoorden op Coronagedicht.nl
Door Marc van Oostendorp
Dit is een voorpublicatie uit Viraal Nederland, een boek van het Meertens Instituut.
“Er is geen groot verschil tussen romans en bananenbrood”, schrijft de Britse schrijfster Zadie Smith in het essay “Wat te doen” in haar recente, aan Covid-19 gewijde, essaybundel, Intimations, “Ze geven je allebei gewoon wat te doen.” Smith beschrijft hoe in de vroege periode van lockdown ineens het leven van de meeste mensen ging lijken op dat van een kunstenaar – het leven van iemand die de wereld van een afstand ziet, iemand die activiteiten onderneemt die niet per se nuttig zijn, iemand die dingen maakt omdat het leven een zee van tijd beslaat waarin je ook wat te doen moet hebben. Dat laatste was volgens Smith een zelden besproken maar onontkoombaar aspect van het kunstenaarschap, dat nu ineens iedereen kon ervaren.
Het betekent dat er in het voorjaar van 2020 een grootschalig experiment werd uitgevoerd. (Gaandeweg verdween het experiment doordat mensen manieren vonden hun gewone leven vanuit huis te hervatten, zodat de tijd om iets te doen weer beperkt werd.) Al die creativiteit in zo korte tijd, betekent dat je van alles kunt onderzoeken. Welke sentimenten werden er uitgedrukt, welke grote verbanden kunnen we zien – hoe werd de crisis ervaren door al die Nederlanders? En misschien is daarvoor de literatuur een beter instrument dan de vergelijkende analyse van het hier te lande gebakken bananenbrood.
Al in mei lagen er in de boekwinkels boeken over de crisis, zoals een roman (Quarantaine van Wim Daniëls), dagboeken (Coronakronieken van Daan Heerma van Voss en Slot van Octavie Wolters), een collectieve dichtbundel (Geen vliegtuig trekt zijn streep), non-fictieboeken (zoals De coronacrisis.Verhalen van de frontlinie van de arts Gor Khatchikyan), een kinderboekje (Adempauze van Katinka Polderman en Meike Lieve Bos) en een fotostrip (Ype & co van Ype Driessen). Maar er sloegen ook allerlei mensen aan het schrijven die er niet hun beroep van hadden gemaakt. Een groot aantal werd verzameld op Coronagedicht.nl van Mario Reijnen en Dichter des Vaderlands Tsead Bruinja. Tot 28 juli, de dag dat de site in ieder geval voorlopig sloot, verschenen er 902 gedichten op de site, die samen een schat aan informatie geven over wat Nederlandse (amateur)dichters als onderwerp zagen voor een coronagedicht, en in het algemeen wat voor soort tekst zij als een gedicht zagen.
Amateurgedichten worden in Nederland nog veel te weinig onderzocht (in januari 2021 verschijnt overigens het proefschrift van de Utrechtse neerlandica Kila van der Starre dat een begin belooft te maken met het vullen van die lacune). Wie zo’n onderzoek wil aanvangen, heeft aan Coronagedicht.nl een aardige verzameling, omdat die min of meer afgebakend is in onderwerp en in de tijd, omdat hij onder amateurdichters snel – vermoedelijk vanwege het prestige van Bruinja – een zekere populariteit verwierf, terwijl tegelijkertijd iedereen kon inzenden. De redactie was marginaal en alleen gericht op het weren van ongepaste teksten en reclame.
In Nederland schrijft blijkens een rapport van dezelfde Van der Starre uit 2017 sowieso 45% van de mensen wel eens een gelegenheidsgedicht (bijvoorbeeld voor Sinterklaas of een begrafenis), terwijl ongeveer een kwart van de Nederlanders wel eens iets schrijft voor zichzelf of om aan anderen te laten lezen. Of dat aantal is gegroeid tijdens de coronaperiode is niet onderzocht, maar het is niet onwaarschijnlijk. Ook toen het meel uit de winkels was weggehamsterd, wachtte nog het toetsenbord.
Voornaamwoorden
902 gedichten zijn er niet te veel om ze ook individueel te kunnen lezen, maar je kunt Coronagedicht.nl ook beschouwen als één lang, collectief gedicht met 902 afdelingen. Dat is de methode die ik hier hanteer.
Wat leert zo’n lang, door vele handen geschreven, gedicht ons over de (eerste) lockdown? Het blijkt heel veel te zijn, we moeten het op de een of andere manier afbakenen. Ik beperk me hier tot de persoonlijk voornaamwoorden. Die komen in gedichten sowieso veel voor, waarschijnlijk meer dan in andere genres. Het lyrisch ik en de apostrofe (een aangesprokene, een jij) zijn klassieke ingrediënten van lyrische teksten, en ze vervullen nog steeds die rol. Lyrische gedichten bezingen meestal de verhouding van een ik tot een ander, of tot iets anders. De ik en de ander vallen daarbij niet per se samen met de auteur en de lezer: de woorden ik en jij hoeven niet per se naar de werkelijkheid te verwijzen – maar ze zijn wel aanwezig in de tekst.
Samen tellen de teksten op Coronagedicht.nl 93341 woorden: gemiddeld iets meer dan 100 woorden per gedicht. Als we afzien van lidwoorden en hulpwerkwoorden zijn de frequentste vormen allemaal pronomina (de getallen zijn totale aantallen en aantallen per gedicht; ik komt dus in totaal 1459 keer en gemiddeld 1,6 keer per gedicht voor):
ik 1.459 1,6
je 1.077 1,2
we 804 0,9
mijn 593 0,7
ons 479 0,5
Veelzeggend is de onderlinge volgorde van de voornaamwoorden in dit lijstje. Ter vergelijking, in een grote verzameling van 380888 gedichten uit de Digitale Bibliotheek van de Nederlandse Letteren (DBNL) destilleer ik de volgende frequentievolgorde.
ik 291708 0,8
u 264613 0,7
mijn 180039 0,5
hij 169866 0,4
mij 138515 0,4
De verschillen zijn interessant. In beide verzamelingen wint ik het – hét voornaamwoord van de lyriek zou je kunnen zeggen. Gemiddeld komt het in de DBNL minder vaak voor, zoals alle voornaamwoorden gemiddeld minder vaak voorkomen: het frequentste ik komt in de DBNL maar half zo vaak voor als in Coronagedicht. Dat laatste komt misschien doordat er in de DBNL meer poëzie is opgenomen die niet per se lyrisch is, maar bijvoorbeeld verhalend (of episch). De DBNL is bovendien een historische verzameling van Nederlandse literatuur uit alle eeuwen, wat misschien een paar andere verschillen met Coronagedicht verklaart – zoals dat u er frequenter is dan je. U komt in de coronagedichten slechts 61 keer voor.
We/wij
In Coronagedicht zijn wij en ons opvallend veel frequenter dan in de DBNL, ook in vergelijking met andere pronomina: ze staan op de DBNL niet eens in de top-5. Verbondenheid is een belangrijk thema in veel gedichten op Coronagedicht. Die verbondenheid wordt uitgedrukt met gemeenschappen van allerlei omvang: van de gehele mensheid tot aan de eigen partner. Soms lijkt er bijvoorbeeld verbondenheid te zijn met álle mensen, of in ieder geval alle mensen in lockdown:
ineens is er angst
(‘ineens’, Luukse Dingen, 29 juni 2020)
ineens is er een gedachte
ineens klappen we voor de zorgen
die ons staan te wachten
(…)
ineens zijn we onafscheidelijk
gescheiden van elkaar
hoe een klap in het gezicht
ons allemaal wakker maakt
In plaats van ‘we’ kun je in veel gevallen lezen ‘wij mensen’ lezen, al verwijst de situatie over het algemeen naar hoe het er in Nederland aan toeging in het voorjaar van 2020. Een enkele keer worden de teksten ook expliciet nationalistisch, in de zin dat wordt opgeroepen tot nationale verbondenheid in de strijd tegen de ziekte. Wij is dan impliciet of een expliciete aanduiding voor ‘de Nederlanders’:
(…)
(‘Het coronavirus’, Rachelle van Ooijen, 20 april 2020)
Wij zijn als land al goed op weg,
Dus laten we hier zo goed mogelijk mee doorgaan!
En laten we elkaar trots maken, want alleen samen staan we sterk,
En kunnen wij echt alles aan!
Het enige andere land dat ook af en toe genoemd wordt is Italië (inclusief sommige steden in dat land, zoals Palermo en Bergamo), het land dat tijdens de eerste golf werd gezien als de grote brandhaard van Covid-19 in Europa. Toch gaat het ook in die gedichten voor zover ik kan zien in alle gevallen om familiebanden van de schrijver. Een gedicht is opgedragen aan een in maart in Bergamo overleden oma. Een ander is een collage van antwoorden op de vraag wat mensen willen doen als de lockdown voorbij is:
(…)
(‘Ontwaken’, Bridget Spoor, 24 april 2020)
De ochtend dat we dan ontwaken
Ben ik omringd door vrienden en familie waarmee ik heerlijk dans
En reis ik terug naar Italië, waar mijn familie op me wacht
Ga ik weer aan het werk, zoals ik dat altijd graag heb gedaan
Vier ik mijn afstuderen, tot diep in de nacht
(…)
We en wij worden ook op een nog specifiekere manier gebruikt, namelijk om de verbondenheid met de partner of het gezin uit te drukken. Mensen zitten met elkaar opgesloten in een huis en worden daardoor een wij, dat in sommige gedichten het ik vervangt. In de een na laatste regel van het onderstaande gedicht wordt lijk zelfs als enkelvoud gebruikt, en ook verder worden de sprekers niet geïndividualiseerd, behalve heel even door ‘de kleintjes’ (‘die twee daar’). In dit opzicht lijken deze gedichten meer op reien in Griekse tragedies dan op lyrische gedichten:
Na wekenlang danig oppassen
(‘Groen licht’, Lucas Kruse, 28 juli 2020)
op afstand en amper verkassen
geen kamer is vol
corona eist tol
zitten wij op kleinkinders te vlassen.
(…)
De kleintjes zeggen wellicht: hola
die twee daar, die lijken in coma
ook al roepen wij: kijk
wij zijn nog geen lijk
wij zijn jullie opa en oma.
Noodgedwongen deden mensen tijdens de lockdown alles zodanig samen, dat ze in een gedicht volkomen konden versmelten.
Je/jij
Het pronomen voor de tweede persoon wordt vooral in de gereduceerde vorm, je, gebruikt. Voor een deel komt dit misschien doordat de volle vorm verschilt naar de grammaticale functie (jij, jou, jouw), terwijl je in alle drie de functies wordt gebruikt. In de statistiek worden die hier dan dus bij elkaar opgeteld. Maar zeker geldt ook net zoiets als voor we/wij, namelijk dat je zowel een algemene als een specifieke betekenis kan hebben. In beide gevallen kun je zeggen dat ook hier een vorm van verbondenheid wordt uitgedrukt: de ik is kennelijk niet alleen. Het algemene je heeft een functie die sterk lijkt op het algemene we. De twee worden ook wel door elkaar gebruikt:
(…)
(‘Onzekere tijden’, Ilse Veer, 11 oktober 2020)
Een baan een auto en vertrouwen,
is toch niet iets waar je blind op kunt bouwen.
Alles wat zo zeker leek maar later toch onzeker bleek,
Arm of rijk het maakt geen verschil.
Iedereen is bang en stil.
Hopen, bidden en accepteren,
zullen we van deze crisis ook wat leren?
(…)
Er zijn ook veel voorbeelden met jij als een concrete persoon. Hier is wel een groot verschil met wij: met het persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon wordt opvallend vaak juist het tegenovergestelde van verbondenheid uitgedrukt, afstand.
(…)
(‘Afstand’, Margót Veldhuizen, 25 juni 2020)
men zegt dat eenzaamheid dodelijk is
het liefste wil ik jou
niet via skype gewoon jij hier
op deze bank dicht bij elkaar
het is voor jou verboden hier te zijn
jij mag alleen nog buiten staan
laten we zwaaien voor het raam
dan roep ik keihard jouw naam.
In de omgangstaal wordt wij natuurlijk ook wel gebruikt om afstand te creëren (bijvoorbeeld tot zij), maar dat gebruik heb ik op Coronagedicht niet teruggevonden. Eén keer wordt misschien afstand gecreëerd tot jullie, in een gedicht dat refereert aan de Pesach-viering, maar tot mijn leedwezen kan ik de tegenstelling in dit gedicht niet goed plaatsen:
(…)
(‘Pesach in corontaine’, Kat Kreeberg, 19 april 2020)
Hoeveel plagen nog?
Worden we overgeslagen?
Waren we gewaarschuwd,
waarom deden we dan niks?
Meer wijn leunend naar links
Het gaat sneller dan vorig jaar
Toeval haalt mijn schouders op
Waarom doen we dit?
Waarom doen jullie dit?
(…)
Een laatste je, dat ook wel het voetballers-je wordt genoemd, omdat het veel mensen opvalt in interviews in sportprogramma’s, vinden we ook: een je waarmee de spreker eigenlijk naar zichzelf verwijst. In de Nederlandse literatuur maakte de dichter Gerrit Komrij het tot zijn handelsmerk, we vinden het ook terug in sommige coronagedichten:
(‘Leven anno nu (maandag)’, Merel Meijers, 10 juni 2020)
oma bellen, drie keer over en weer zeggen “ Hier gaat ‘t goed”
ophangen en ineens denken aan je andere oma
blij zijn dat ze dit niet meer mee hoeft te maken
verdrietig zijn omdat je graag nog één keer
(…)
Vooral in gedichten maakt je natuurlijk de betekenis ook algemener: de gebeurtenissen betreffen niet alleen de spreker, maar ze gaan over ieders oma met wie het goed gaat en ieders ‘andere oma’ die gestorven is.
Ik
Bij al die verbondenheid blijft ik verreweg het meest gebruikte persoonlijk voornaamwoord. Eenzaamheid is naast verbondenheid een ander groot thema op Coronagedicht.nl. Ik heb al genoemd dat ik vaak tegenover jij wordt gezet. Er zijn ook tal van gedichten waarin helemaal geen ander voorkomt: ik is het enige voornaamwoord en ook anderszins worden er geen andere mensen aangeduid. De dichter is vooral sinds corona alleen nog maar met zichzelf bezig:
(..)
(‘Mag het in deze tijden van solidariteit ook eens over mij gaan?’, Niek Hermsen, 10 april 2020)
Sinds corona rondwaart kijk ik vaker naar mezelf
op al die schermen.
Ik zie de lijnen in mijn kop verschijnen
het donker uit mijn haar verdwijnen.
En waar komt dat zwart
onder mijn ogen vandaan?
Door zichzelf op het scherm te bekijken, ziet de ik zich ineens op een andere manier, als ware hij een andere persoon. De lyrische spanning komt hier dus voort uit dat bekijken van zichzelf. In sommige gedichten komt er naast de ik ook iemand voor in de derde persoon. In veel gevallen wordt er dan een soortgelijke vervreemding beschreven: wat is het verband tussen die ander en bijvoorbeeld de (virusverspreidings-)cijfers op het scherm?
mama snijdt wortels en ik kijk toe
(‘Wortels en werelden’, Katja Lorencic (met dank aan Glenn Du Ville), 13 april 2020)
de wereld is een actiefilm
ik stream online
het blijft maar bufferen
ik refresh de pagina
mama snijdt wortels
de wereld is een actiefilm
en ik kijk toe
hoe mijn avatar dagenlang stilstaat
(…)
In het bovenstaande gedicht wordt natuurlijk niet alleen ‘mam’ bekeken, maar ook ‘mijn avatar’ – een aspect van de ik die ze buiten zichzelf geplaatst heeft. Dat soort vervreemding en buiten zichzelf treden ervaren dichters niet alleen met de techniek, maar ook in de spanning tussen binnen- en buitenwereld. In veel gedichten wordt verlangend naar buiten gekeken:
ik ben in de leegte
(‘Van buiten aan binnen’, Eva Schipper, 15 april 2020)
ik kijk naar buiten voor even
zie een vol in bloei staand leven
ik verlang naar buiten
ik ben in de stilte
ik ben buiten voor heel even
ruik een prachtig nieuw leven
kon ik maar voor even
deze bijzondere momenten
van buiten aan mij binnen geven
Hij/zij
Het laatste persoonlijk voornaamwoord waar ik aandacht aan wil besteden is hij, dat wel prominent is in de DBNL, maar veel minder op Coronagedicht. Ik neem hier zij erbij, de vrouwelijke vorm. De twee komen in betrekkelijk veel gedichten als paren voor: zij doet dit en hij doet iets anders. Vaak gaan ook die gedichten weer over verbondenheid en (gemis aan) contact:
Vroeger was ze bang voor bijen, nu
(‘Verstekeling’, Marjolijn van de Gender, 12 april 2020)
zoomt ze zelf. Ze zoekt bloemen,
gezegden, gezichten, gedachten
om te delen door een computerscherm.
(…)
Hij zweeft achter glas, zijn vingers
vochtig, schrijft onleesbare woorden. Ze moet
hem voelen net zoals ze honing
nodig heeft, zonder water zal verschrompelen.
(…)
‘Verstekeling’ is overigens een voorbeeld van een gedicht waarin nieuwe communicatiemiddelen een rol spelen en ook een van de gedichten die zich nadrukkelijk in de lente afspeelt. Het feit dat het lente is maakt het extra moeilijk om niet naar buiten te gaan, en te accepteren dat alle contact achter glas is (het woord glas komt 53 keer voor op Coronagedicht.nl).
Ik geloof dat je kunt zeggen dat de gedichten met hij en zij over het algemeen wat literairder zijn of in ieder geval dat de dichters dat als ambitie hebben gehad. Dat is ook niet vreemd – de vorm schept vanzelf afstand. Bovendien nodigt hij uit tot meer literaire kunstgrepen, zoals personificatie van, bijvoorbeeld, het coronavirus:
(…)
Coronavirus is een geest.
Hij dwaalt vrij rond,
zonder grenzen.Steden lijken nu woestijnen met miljoenen meters.
(‘Afstand van’, Saeed Al- Gariri, 5 mei 2020)
Wat erg!
Is het niet méér dan een halve meter?
Er zitten, opmerkelijk genoeg, niet veel religieuze gedichten in de verzameling, maar de paar uitzonderingen maken (natuurlijk) soms gebruik van Hij, in het onderstaande gedicht met een kleine letter geschreven (er zijn overigens ook een paar gedichten waar God nog met Gij wordt aangesproken, maar vrijwel altijd is dat ironisch – gij is echt op zijn retour):
Gedegen de zegen
(‘Pinksteren is afgeschaft’, Rolf Janssen, 21 april 2020)
Uit menslege huizen
Waar God wel eens woont
En hoe hij de sluizen verschoont
De geest is geweest
En kan zich niet tonen
In huizen, gesloten
Geboden gebieden te sluiten
(…)
Pronominaloos
We hebben hiermee nog niet alle persoonlijk voornaamwoorden besproken – men komt bijvoorbeeld een enkele keer voor – maar de belangrijkste wel. Als kunst alleen maar iets is om ‘wat te doen te hebben’, dan nog blijkt uit eeuwen van nauwkeurige filologische analyse dat je van alles kunt leren uit het werk van die kunstenaars over de tijd waarin ze leefden, en de manier waarop ze hun wereld zagen. Misschien geldt dat alles ook voor bananenbrood, maar het geldt zeker voor de door ‘amateurs’ geschreven gedichten zoals die op Coronagedicht.nl.
Meer mogelijkheden
Ik heb hier alleen maar gekeken naar de persoonlijk voornaamwoorden – een andere analyse zou kunnen uitgaan van de zelfstandig naamwoorden. Dit is daarvan de top-5:
leven 194 0,2
tijd 182 0,2
corona 179 0,2
virus 172 0,2
wereld 169 0,2
Dat corona en virus betrekkelijk veel voorkomen in een verzameling gedichten die gaan over het coronavirus, is misschien niet heel verwonderlijk (merk op dat ze nog steeds maar gemiddeld één keer in de vijf gedichten voorkomen), maar dat de andere woorden leven, tijd en wereld zijn, is wel interessant. De vergelijkbare lijst bij de DBNL wordt aangevoerd door god, leven, liefde, hart en man. Ondertussen komt het zelfstandig naamwoord bananenbrood precies één keer voor op Coronagedicht, en wel in een gedicht dat (in ieder geval in de eerste strofen) persoonlijk voornaamwoorden vermijdt. Het doet dit door een zogeheten dagboekstijl te hanteren, waarin je het eerste zinsdeel weglaat. Dat zorgt voor een intiem effect, alsof je inderdaad meeleest in iemands coronadagboek. De meeste zinnen zouden ook als gebiedende wijs gelezen kunnen worden, maar het bezittelijk voornaamwoord mijn maakt die lezing wel heel absurd:
fiets mijn rondje
(‘Vinklijst voor virale dagen’, Sandra de Weijze, 17 juni 2020)
in alle vroegte
door open gebied
hoe fijn de stilte
plant de appelboom
en rozenbottelstruiken
in de eetbare tuin
de frisse wind
bak een bananenbrood
stuur wat kaartjes
denk nog eens na
over overal en dichtbij
Bibliografie
Jonathan Culler. Theory of the Lyric. Harvard: Harvard University Press, 2017.
Tsead Bruinja. Coronagedicht.nl.
Kila van der Starren. 2017. Poëzie in Nederland Een onderzoek naar hoe vaak en op welke manieren volwassenen in Nederland in aanraking komen met poëzie. Stichting Lezen. https://www.lezen.nl/nl/publicaties/poezie-in-nederland
Laat een reactie achter