Over het debuut van Levina van Winden
Door Jos Joosten
Het is raar dat je, ook als meer dan gemiddelde poëzieliefhebber, tegenwoordig zo makkelijk bundels kunt mislopen. Zo kan zelfs iemand die debuteert bij een vooraanstaande uitgeverij in een grote leegte ploffen. Ik liep zo pas onlangs tegen Er is een band die rapemachine heet aan, de debuutbundel van Levina van Winden, die begin 2020 al verschenen is. Ik weet niet meer precies waar ik haar naam uiteindelijk tegenkwam, ik denk in de context van Hannah van Binsbergen (die een solicited blurb leverde, achterop de bundel).
Ik checkte even of het helemaal aan mij lag, maar ik vond over de bundel slechts een paar flauwe regeltjes in de Volkskrant en een inlevend stukje in de Provinciale Zeeuwse Courant, omdat de dichteres van oorsprong uit Zeeland komt. Ook internet levert niet de reacties die deze bundel verdient.
Laconiek
In andere tijden denk ik dat een bundel als deze ophefmakend of minstens opvallend zou zijn geweest. Zelf heb ik lang niet een bundel gelezen die ik zo confronterend en fascinerend vond. Dat zit hem allereerst – en daar begint het toch bij poëzie – in Van Windens toon en stijl. Er staan een paar regels in die wat mij betreft klassiek mogen worden:
als iemand me onverwachts vraagt hoe het gaat
ben ik zelf ook wel benieuwd’
Er ligt over haar poëzie een deken van laconieke berusting die, zo kun je vermoeden, als je hem wegtrekt een onstelpbare woede toont.
Fenomenaal is een vondst als deze:
Ik heb over je tandenborstel heen gepist het was overwegend positief
In één zin de totale wraak in een scheefgelopen relatie. Het beeld van het doen van een zwangerschapstest, met de tandenborstel als testapparaatje, en daarop de onmogelijke want onbepaalde uitslag ‘overwegend positief’. Een hele wereld in één regel.
In hetzelfde titelgedicht staan de al even onnavolgbare seksuele versregels
Je probeert mijn baarmoeder te kietelen
Mijn baarmoeder lacht mondjesmaat mee
Voorgaande citaten tonen al dat de laconieke toonzetting inderdaad ernstige thema’s in zich bergt: over de ((nood)gedwongen) omgang met anderen en met jezelf.
Wrange topplaats
Ronduit adembenemend hoogtepunt in de bundel is de afdeling met de, ook weer terloopse, titel ‘Intermezzo’. In heel korte, kale, soms éénregelige, gedichten beschrijft Van Winden hier een verkrachting.
Gedicht ‘IV.’ eindigt na een witregel met:
Dat hij me toen
En dan volgen, als je omslaat, twee volledig blanco pagina’s.
En weer een pagina erna:
en dat hij me daarna succes had gewenst
Het gebruik van wit in poëzie is natuurlijk niet nieuw. Er is veel geschreven (zelfs een mooi proefschrift) over de functie van zulk ‘wit’. De Brusselse essayist Jan Walravens betitelde de avantgarde-dichter ooit, met een term die hij ontleende aan Ponge, als ‘ambassadeur van de stilte’: de leegte, de stilte, het wit werd voor de naoorlogse dichter minstens zo cruciaal als woorden, bij het verwoorden van onuitsprekelijk leed. Binnen die traditie neemt Van Winden een wrange topplaats in.
Grootste misdaad
In de bundel doet zij slechts terloops aan intertekstualiteit, toch dringen zich andere teksten op bij ‘Intermezzo’. Het ook weer éénregelige openingsgedicht, ‘I.’, luidt als volgt.
De eerste krasjes doen het meeste pijn.
Ik heb geen verder bewijs, maar het lijkt me een omkering van ‘The first cut won’t hurt at all’ uit ‘Duel’, een nummer uit de jaren tachtig van de Duitse band ‘Propaganda’, dat ook alweer gaat over het gevecht binnen een hopeloze relatie. Bij Van Winden is de pijn dus alleen erger. (Overigens moest ik bij deze gedichtenreeks ook steeds aan het huiveringwekkende ‘Me and a gun’ van Tori Amos denken, maar ik zie geen rechtstreekse tekstuele verwijzingen.)
Onlangs publiceerde Cécile de Morrée op Neerlandistiek een boeiend artikel over de verkrachting van Sanderijn in het middeleeuwse toneelspel Lanseloet van Denemerken. De Morrée staat stil bij de locatie van de verkrachting: ‘Ondanks dat de eigenlijke verkrachting off stage plaatsvindt – of misschien wel juist daardoor – blijft de discussie over deze tekst van groot maatschappelijk belang.’ Zij wijst in haar analyse terecht op de sociale verhoudingen die cruciaal zijn: de plek waar het gebeurt is een kamer in het huis van de adellijke verkrachter. Omtrent de daad zelf verneemt de toeschouwer/lezer niets anders dan dat Sanderijn ‘heeft gheweest in die camere’ met de verkrachter.
Ik vroeg me af, na lezing van Van Windens gedichten, of het alleen de hierarchische functie van de locatie was. Bij mij drong zich de parallel op dat zowel in Van Windens eenentwintigste-eeuwse poëzie, als in het veertiende-eeuwse toneelstuk zo de grootste misdaad niet onder woorden wordt gebracht.
Heckler en Koch
In haar artikel staat De Morrée ook stil bij rape myths, te definiëren als: ‘false beliefs people hold about sexual assault that shift blame from the perpetrator to the survivor’. Ook daarvan zien we in Van Windens gedichten na de witte pagina’s flarden terug.
Als je de gedichten in ‘Intermezzo’ eenmaal gelezen hebt, zie je in andere gedichten in Van Windens bundel ook de zinspelingen op het gebeurde. Zoals de ‘free jazz’, die ze hoort tijdens de verkrachting, al eerder hoort, met hier weer opvallend de laconieke toon.
‘Tsja, zo zijn mannen,’
zei mijn moeder toen ik haar vertelde over
mijn eerste overmanning,
waarbij ik mezelf had afgevraagd wat het ergste was,
deze piemel of de free jazz op de achtergrond.
De bundel als geheel vertoont een duidelijke ontwikkeling, geloof ik. Ná ‘Intermezzo’ volgt nog ‘Deel drie’, het slotdeel. De toon is daar plots veel opgewekter en ook politiek strijdbaar. Duidelijk wordt de sympathie voor radicale politieke activisten: ‘Ze noemen me Ulrike want ik schop weleens tegen een steen’, uiteraard naar RAF-kopstuk Ulrike Meinhoff. Maar ook in een zin als: ‘niemand heeft nog zin de MP5’s weer af te stoffen’. Met dat laatste wordt gerefereerd aan het iconische machinepistool op het RAF-logo met de rode ster. Het bewuste wapen bleek overigens een ontwerpersfoutje, want het was geen revolutionaire Kalasjnikov, maar van West-Europese makelij, het standaardwapen bovendien van de (onder meer) West-Duitse politie en geproduceerd door het kapitalistische wapenbedrijf Heckler&Koch. Iets verderop lezen we een fantasie van de dichteres over een te baren tweeling ‘die we Heckler en Koch’ zullen noemen.
Herkenning
Want de ‘ik’ in de gedichten blijkt een ware liefde te hebben gevonden die haar revolutionaire idealen deelt. Het slotgedicht is haast louter eufoor. Met een mooie slotstrofe.
Ik vertrouw je nu de stilte toe.
Laat alleen dit lied niet los.
We hebben samen met de dichteres een catharsis meegemaakt.
De discussie gaat ook in de letterkunde de laatste tijd vaak over de mate waarin je je kunt inleven in wat je leest danwel schrijft. Ik denk dat Er is een band die rapemachine heet niet door een man geschreven had kunnen zijn. Maar ik denk ook dat je hem als man wel heel goed kunt lezen. Zeker als je niet de poëtica van de herkenning volgt die in de recente discussie zo dominant is. Ik kan een reeks als ‘Intermezzo’ nooit lezen vanuit (totale) herkenning of met troost of een andere therapeutische werking als effect. Maar wat ik wel kan, is me door de tekst en zijn vormgeving laten overrompelen vanuit het voor mij niet-bekende, en me op die wijze intens inleven in de ervaring en het effect op het slachtoffer.
Bandnaam
Dat brengt me, tot slot, tot die bizarre bundeltitel. Je kunt die voor kennisgeving aannemen, als al dan niet ironische mededeling, een encyclopedisch feit uit de werkelijkheid. Als je even googelt zie je ook dat het klopt: er bestaat inderdaad een band die Rapemachine heet: Duitse deathmetal, met gemaskerde bandleden en alle overige bombast, groteske uitvergrotingen en ironie in overdrive die bij de niche hoort. Waarschijnlijk dus jongens die normaal nog niet in een doodstille straat door een rood voetgangerslicht lopen.
Na lectuur van Van Windens bundel stond ik er pas bij stil hoe bizar het eigenlijk is dat je als (mannelijke) muziekliefhebber vanzelfsprekend ironie en onschuld in een bandnaam legt, die voor een slachtoffer (of beter: talloze slachtoffers) louter traumatisch is.
Als een bundel je over dergelijke zaken laat nadenken, al is het maar even, dan gaat het om poëzie die ertoe doet.
Wouter van der Land zegt
‘[“De eerste krasjes doen het meeste pijn”] lijkt me een omkering van ‘The first cut won’t hurt at all’ uit ‘Duel’’
De tekst van Propaganda is zelf een toespeling en omkering van ‘The first cut is the deepest’ van Yusuf Islam uit 1967.
Ton van der Wouden zegt
Die eerste krasjes doen mij denken aan een passage bij Agnes Sneller waarin zij ons er op opmerkzaam maakt dat in 1634 zowel Anna Maria van Schurman als Constantijn Huygens de uitdrukking “d’eerste sné” gebruiken, een uitdrukking die volgens haar wel als ontmaagding (van een jonge vrouw) geïnterpreteerd moet worden.