Bij herlezing bleek me dat J.B. Schuils controversiële jeugdroman De Artapappa’s (1920) volstrekt ambivalent is. De tekst zit vol beurse racistische plekken, terwijl onderhuids een antiracisme lezers besmetten wil. Ongeveer komt dat laatste overeen met mijn herinnering aan dit boek, ruim veertig jaar geleden, toen het me geweldig wist te emotioneren dat de witte Pukkie en de zwarte Bloemhof fataal van elkaar werden gescheiden nadat ze onafscheidelijk waren geworden. Die heftigheid maakt blind voor een bedenkelijke oppervlaktelaag, zie ik nu. Heden ontdek ik bovendien dat me destijds nog iets ontging. Omdat het racismeframe op zichzelf zo dominant is?
Eerst vat ik mijn uitgebreide herlezing samen. De komst van Bloemhof en Paul, twee zonen van de Zuid-Afrikaanse Koning Artapappa III, zet het gezapige – fictieve – Hollandse dorp Vliedrecht op zijn kop. Vooroordelen en verzinsels over zwarten, exploitatie, kromme taal: ze komen in dit jeugdboek schrijnend expliciet aan bod. Tegelijk protesteert de auteur Schuil, die leefde van 1875 tot 1960, in diverse verhaallagen van zijn tekst tegen dit racisme. Ook laat hij het bemiddelingspersonage Taks, een middelbareschoolleraar bij wie de (half)broers in huis komen, gelijkwaardiger perspectieven openen. Tussen diens andere kostgangertjes zit bovendien de wees Pukkie, die door een innige vriendschap met Bloemhof bewijst dat zwart en wit kunnen samengaan.
Eurocentrisch
Natuurlijk, het is superieurderig te zeggen dat de geschiedenis zich herhaalt, maar onlangs was er een rel die een soortgelijke ambivalentie in zich droeg. In de Vlaamse soapserie Thuis had een personage een mislukte grap gemaakt met het woord flietjes. Daarover deed op Instagram een Vlaamse actrice met Chinese roots haar beklag. De opinie-industrie stootte vervolgens twee signalen uit. Een historisch exposé maakte vanuit de abstractie komaf met zulk racisme, een close reading van de soapaflevering verklaarde dat het gewraakte woord zowel de achtergrond van het personage als de situatie tekende.
Kan ik domweg niet kiezen dat ik beide standpunten houdbaar vind? Ik redeneer dan mede uit mijn jongste ervaring met De Artapappa’s. Om het jeugdboek, tussen vele andere, achter slot en grendel te zetten zal voor sommige lezers het spervuur aan K- en N-woorden volstaan, maar die stigma’s laat J.B. Schuil wel veroordelen. Wat wil een lezer dan zien? Onmiskenbaar is de auteur, een voormalig legerofficier die nog in Indië was gestationeerd, een product van koloniaal gedachtegoed. Zijn blik valt van buitenaf lastig anders dan als ‘eurocentrisch’ te betitelen. Daarnaast is de heilsboodschap van De Artappappa’s in verband gebracht met het christendom.
Vervaarlijke honden
Schuils vroegere roman De Katjangs (1912) valt al binnen een traditie van jeugdboeken over Indo-Europese kinderen die naar Nederland worden gestuurd om hun karakter te vormen – met zijn Zuid-Afrikaanse variant is De Artapappa’s daar een herhaling van. Toch doet dit boek verwoede pogingen om, zoals dat nu heet, bruggen te bouwen tussen wit en zwart. Dat gebeurt niet altijd even handig, maar kennelijk ook vaak geloofwaardig. De Artapappa’s heeft vele lezers geraakt (bespeeld?), tot aan de dag van vandaag. Waarschijnlijk werd de auteur bij die missie geholpen door het achterliggende verhaal dat, zegt hij in het voorwoord, op waarheid berust.
In mijn recente leesverslag beschreef ik hoe de relatie tussen Pukkie en Bloemhof zich ontwikkelt, maar duidde niet de aard ervan. Bloemhof toont een warm karakter, met een overdosis altruïsme. In Pukkies geestdrift daarover zit een mysterieuze lichamelijke component die hem met trots vervult: kracht, passend bij Bloemhofs granieten ernst – zijn halfbroertje Paul is bovenal lenig. De oudste Artapappa wijkt niet. Hij etaleert een dergelijk fysiek vermogen opnieuw bij een avontuur dat ze beleven in een onderaardse gang op een landgoed van een baron. Ditmaal zijn andere jongens er ook bij en wanneer er gevaar dreigt blijkt Bloemhof ‘van de laatste plotseling de eerste geworden’. Zelfs vervaarlijke honden deren hem niet (omdat hij steeds vergelijkingen met dat dier ondergaat?).
Samen in bed
Bloemhofs kordate optreden maakt indruk op iedereen, maar vooral op de wees Pukkie: ‘Eigenlijk had hij nooit grote, innige hartelijkheid van iemand ondervonden, omdat hij geen eigen “tehuis’ had gekend. Taks en Mopske waren goed voor hem, maar zij waren even goed voor Spekkie en de Lijn. Nooit was er iemand in de wereld geweest, die van hem alleen het meest had gehouden.’
Niet voor niets zal het landgoed Reeveroord heten, het Franse woord voor droom zit erin opgesloten. De volgende gelegenheid waarop Bloemhof zich manifest onderscheidt, is op Koninginnedag, als in het dorpje de festiviteiten beginnen op het Reeverplein. Nadat de zwarte jongen een sabelslag van de politie voor hem heeft opgevangen, is Pukkie uiteraard bezorgd over zijn gezondheid en vraagt of Bloemhof pijn heeft. Deze schudt zijn hoofd en drukt zijn hand, waarna er ten overvloede vermeld wordt dat hij, De Stomme, ‘geen jongen van grote woorden’ is.
Ik kan me uiteraard vergissen, maar binnen de verhouding krijgt de krachtige Bloemhof zo nog meer iets van een handelende ridder. In Verheij, de officiële achternaam van de witte jongen, hoor ik dan plots ’ver hij’. Pukkie weigert maar een moment van Bloemhofs zijde te wijken, maar als hij bloed uit de wond ziet vloeien valt hij flauw. Een goedhartige buurtbewoner die het tweetal een logeerbed ter beschikking stelt, verwondert zich tegenover Taks over deze vriendschap tussen ‘zo’n zwarte en zo’n blanke’. En de huisvader annex etnisch intermediair streelt Bloemhof en laat een traantje als hij verneemt wat deze gedaan heeft. De jongens zelf vinden het allang best. Pukkie beaamt Bloemhofs uitroep ‘Wou altijd wel zo samen in bed!’
Kafferjongen
Prompt begint De Artapappa’s een ander verhaal: dat Paul verliefd is. In een cabaretesk hoofdstuk toont Bloemhofs antipode zich van zijn oppervlakkigste kant. Ook talig, omdat hij nog meer babbelt dan voorheen en voor het ‘poesjesalbum’ van zijn verhoopte meisje Bep een gedicht moet schrijven en door het rijm wordt verleid door de stelling: ‘Ik ben een baviaan’. Schuil forceert dus een bijna ondraaglijke breuk met het sabelvoorval, dat ongekende gevoelens naar boven bracht. Paginalang laat hij Paul tobben met het gedicht, tekstadviezen in de wind slaan en opvolgen, zich reduceren tot ‘maar kafferjong’ en tot slot overgaan tot een Hollandse methode: geld investeren. Maar hij krijgt zijn cadeau retour, omdat Beps moeder het niet wenst aan te nemen. Een dansfeest geeft vervolgens de genadeslag aan deze verliefde. Paul beweegt totaal dierlijk door de ruimte, als een paard ditmaal, en is in zijn flapuitheid oncomplimenteus. Had hij maar de gave om als zijn broer spaarzaam met woorden om te gaan.
Bij Pauls voortijdig verlaten van de danszaal bromt Lijn dat hij ‘maar ‘n kaffer’ is, wat Pukkie kwetst die door ‘die woorden meer [wordt] gehinderd dan hij wilde bekennen’. De witte jongen heeft immers in Bloemhof meer dan een geestverwant gevonden – de zwarte jongen werd voor hem oninwisselbaar, ontstegen aan een groep. Van ‘een’ is hij gemetamorfoseerd tot ‘de’. Oplettende lezers hadden dat kunnen weten uit het voorwoord van De Artapappa’s, waarin Schuil aankondigt dat het drama tussen de twee jongens waargebeurd is. Hij had het in Borneo namelijk gehoord van Pukkie zelf, ‘en ik herinner mij nog altijd, hoe hij met een trilling in zijn stem op een avond tot mij zei: “Ik heb nooit beter en trouwer vriend dan deze kafferjongen gehad!”’
Gerijpte witte man
Die trilling is een cliché, maar onherroepelijk een empirisch bewijs. Net zoals de huiver die Pukkie in het lopende verhaal overvalt, nadat Bloemhof aan hem het grote familiegeheim heeft onthuld. Dat beseft de witte jongen ook, en hij articuleert dat ze vanaf nu ‘nog groter vrienden’ zijn. Wat Bloemhof dan weer vertaalt in ‘Jij net broer van mij’. Zo krijgt hun fysieke malheur tijdens de wandeling die daarop volgt een gepaste beloning. De jongens vermoeden dat ze misschien wel een hele week buiten school van hun kwetsuren mogen herstellen, ‘lekker samen thuis’. Eindelijk kunnen ze ook een concrete plek delen, waar geen scheiding meer is tussen wat ooit autochtoon en allochtoon heette.
Dit aardse geluk is in De Artapappa’s kortstondig. Het koppel wordt van elkaar gescheiden. Bloemhof sterft van verdriet, waarmee deze band in zekere zin eeuwig wordt. Maar ook Pukkie doet een offer dat aan de immense kant is. Dat blijkt pas uit het slothoofdstuk, dat vele jaren later speelt, in Zuid-Afrika, wanneer hij al ‘zee-officier’ is. Uit een wel erg toevallige herontmoeting met Paul blijkt dat Pukkie zelf altijd in de belangstelling had gestaan van meisjes – en uiteindelijk niet getrouwd is.
Over dit feit, dat Pukkie niet uitspreekt maar door het schudden van zijn hoofd geeft als antwoord op een blijkbaar indiscrete vraag, wordt vervolgens omstandig heen gepraat. Bijvoorbeeld door de aandacht te verleggen naar Pauls bedenkelijke gedragingen als echtgenoot. Of door deze broer tegenover een collega van de marine nogmaals te brandmerken als een ‘allemansvriend’. Alsof dat nog niet evident was bij deze pelgrimage. Maar die terugblik vat ook de voorgeschiedenis met Bloemhof samen, waarna de collega de door het oprakelen zichtbaar ontroerd geraakte Puk alleen laat bij ‘het graf van zijn kleine maar tegelijk zijn grootste vriend’. Wel biecht de gerijpte witte man nog: ‘Ik had van ’n broer niet meer kunnen houden dan van hem’.
Taboe
Hier moet ik het motief van sprakeloosheid memoreren. Los van zijn pijnlijk ongrammaticale uitlatingen in het Nederlands werd Bloemhof De Stomme genoemd, en Puk heeft geen adequate taal voor zijn genegenheid. Pas in mijn recentste lezing ontdek ik verhulde homoseksualiteit die bij wijze van vlucht in een fatsoen wordt verbonden met ‘een echte broer’ (wat de lichtzinnige Paul verder degradeert). Die vlucht komt tegemoet aan maatschappelijke conventies van toen, en over dit punt bestaat in racismedebatten onenigheid. Is de context van de tijd waarin Schuil schreef een excuus voor racisme en ontkenning van geaardheid?
Bij mijn hypothese van een verhulde homoseksualiteit in De Artapappa’s kan ik het niet laten, toch al tot over mijn oren in een proefneming, enige lijntjes door te trekken. De tweede doopnaam van J.B. Schuil luidde Broer. Hij was getrouwd en kinderloos, net als zijn voornaamste spreekbuis in de roman: Taks. De Artapappa’s stamt uit 1920 en zou – tussen Den Haans Pijpelijntjes (1904) en, weten we sinds het vrouwencollectief Fix Dit, Het purperen levenslied (1922) van Edith Werkendam – een boek zijn dat vroeg in de Nederlandse literatuur een taboe aansneed.
Zijn eigen zin
Feitelijk doet Schuil iets gewaagders, want het betreft een homoseksualiteit tussen twee kleuren. En dat in een jeugdboek! Waar tegenwoordig de klacht klinkt dat Nederlandse literatuur vooral witte personages aflevert en zwarten als decor laat dienen, mogen geïnteresseerde lezers een eeuw terug om uitzonderingen te vinden. Ja, Paul blijft een karikatuur, acterend in kamikazehoofdstukken waarin de loodgrijze relatie die zijn halfbroer ontwikkelt met een wit lotgenootje dat even eenzaam is, lucht hoopt te krijgen van populistische humor. Want Bloemhof? Alleen zijn taaltje relativeert zijn bovenmenselijke goedheid. Toch sterft hij, aan de liefde.
Wanneer ik tot slot de aanleiding tot mijn herlezingspoging in herinnering roep, heeft Bloemhof dan inderdaad een soortgelijke morele uitzonderingsstatus als Pippi Langkous? Zelfs empathische lezers ontgaat vaak dat het Zweedse meisje bij haar emancipatoire experimenten een voorsprong had die bijna niemand evenaren kon. Bij het overlijden van Astrid Lindgren wees (toen nog: Marjolijn) Februari erop dat Pippi de wereld slechts kon inrichten naar haar ‘eigen zin’ dankzij een gift van haar vader: een koffer vol gouden tientjes. Bloemhof hoefde zich over geld evenmin zorgen te maken en was als koningszoon titulair geprivilegieerd. Maar zijn eigen zin kon hij pas doen in de dood.
Dit is een bewerking van een slotstuk uit een reeks, waarin Kregting op zijn weblog De Honingpot een recente veronderstelling over jeugdliteratuur en racisme toetste.
Joke zegt
Dit gaat ook op voor de Katjangs, vind ik. Hoezo de verwijzing naar De hut van oom Tom terwijl de racistische stereotypen er ook zo dik bovenop liggen? Toch een soort subtiel kritisch perspectief op de koloniale verhoudingen?
Marcel Louis zegt
Weer zo’n voorbeeld van pogingen de vroegere opvattingen te verhullen in plaats van ervan te leren. In veel recensies op dit boek lees ik kritiek over de bovenlaag, terwijl dat niet alleen een tijdsbeeld was, mar door Schuil extra werd aangezet om juist ook de stuggere lezer in de meer sympathiserende richting te bewegen. De bedoeling van dit boek is niet alleen zuiver, maar ook zijn tijd ver vooruit. Dat er mensen zijn die dat al niet meer zien door zich blind te staren op de naar de huidige tijd gemeten politieke correctheid van de noodzakelijke toplaag van dit boek zegt iets over de leegheid van het debat over dit onderwerp.
Peter Mulder zegt
Helemaal mee eens! En mocht de politiek correcte kerk plannen in die richting hebben: er is nx nieuws onder de zon; in de tijd van de Inquisitie waren er uit naam van de Bijbel (Handelingen der Apostelen) al boekverbrandingen, en het clubje van Hitler heeft dat in de jaren ’30 nog eens dunnetjes overgedaan. Ze weten van gekkigheid niet meer wat ze moeten doen – als je niet-blanken bekritiseert ben je een racist, maar als je ze – zoals bijv. ook Karl May uitgebreid deed – met sympathie en nuance beschrijft, ben je paternalistisch en dus ook racistisch. Zelfs o.a. Godfried Bomans krijgt een veeg uit de pan omdat hij niet linksig genoeg is – terwijl die in één van zijn essays (over de Missie in Afrika) juist heel fijntjes de draak stak met rassendiscriminatie. Het is nooit goed! Ik heb alle boeken van J.B. Schuil, Karl May en Godfried Bomans uiteraard met veel plezier gelezen.
Verrassing: ook in de literatuur is er nx nieuws onder de zon! We kennen natuurlijk allemaal Max Havelaar. Of was die ook paternalistisch? En voor wie zin heeft in een lekker politiek correct tegengeluid uit de tijd van de racist (?) J.B. Schuil kan ik de jeugdroman “Kleine Sarina” van Clemence M.H. Bauer (1916) van harte aanbevelen. Je leest het in één adem uit.