Pronomina in de Nederlandse lyriek (14)
Door Marc van Oostendorp
Hoewel ik in deze reeks en overal objectief ben, mag er natuurlijk af en toe Een van mijn favoriete gedichten over taal, en uberhaupt, is Inspiratie van Mark Boog, uit diens bundel De encyclopedie van de grote woorden, waarvan de dichter onlangs een uitgebreide nieuwe editie aankondigde: in eigen beheer. Het bevat onder meer een subliem gebruik van het onpersoonlijk voornaamwoord men.
In het gedicht wordt beschreven hoe de taal eigenlijk de baas is over ons. We kunnen weliswaar van alles zeggen, maar de spreker wikt en de taal beschikt:
Inspiratie
Men gaat naar de bakker en men zegt: ‘Een halfje wit, graag.’
Men had kunnen zeggen: ‘Mag ik van u een half gesneden wit?’
of: ‘Een half witbrood, en snel!’ of: ‘Heeft u voor mij
een halfje van uw niet onterecht beroemde wittebrood, bakker?’Dat had men allemaal kunnen zeggen, maar men zegt, onvoorbereid,
als uit het niets: ‘Een halfje wit, graag,’ en zie: het werkt.Ineens was het daar! Het moest precies zó zijn, dat wist men meteen!
Het bestond al, hing in de lucht, het gebruikte ons slechts om
ter wereld te komen, wij zijn weinig meer dan een nederig medium!
Precies men laat je voelen hoe weinig mensen eraan te pas gaat. Je wordt ook wel een onpersoonlijk voornaamwoord genoemd, maar het zou hier toch beter werken:
Je gaat naar de bakker en je zegt: ‘Een halfje wit, graag.’
Je had kunnen zeggen: ‘Mag ik van u een half gesneden wit?’
of: ‘Een half witbrood, en snel!’ of: ‘Heeft u voor mij
een halfje van uw niet onterecht beroemde wittebrood, bakker?’
(enz.)
In dit geval zou het gedicht over een concreet persoon kunnen gaan, ja zelfs, over de dichter zelf, maar bij men is die afstand veel groter.
Aan het eind van het gedicht verandert men ineens in ons, misschien omdat men geen lijdend voorwerp kan zijn (‘het gebruikte men slechts’ is geen grammaticaal Nederlands), maar uiteindelijk wordt het ook wij – een wij dat ook weer onpersoonlijk is, maar dan omdat het eigenlijk alleen de hele mensheid kan omvatten, medium voor dat wonder van de taal.
Luc zegt
In een interview vertelde Gerrit Kouwenaar dat hij om soortgelijke redenen vaak voor “men” opteerde. Niet iedereen hecht geloof aan die bewering, zoals blijkt uit dit stukje uit 2014: https://neerlandistiek.nl/2014/09/men-is-ikzelf/#more-1864.
Knut zegt
“maar bij men is die afstand veel groter”: in de zin van ‘het ik distantieert zich van zichzelf’? Is er onderzoek naar gedaan, wat de motivatie is, afstand te creëren / te vergroten?
Ik ben toevallig op dit moment bezig met onderzoek hoe het zit in het Duits, waar ‘man’ o.a. nog steeds een erg vaak gebruikte ‘ik-vervanger’ is. Bijvoorbeeld in recensies. Ik werd zelfs eens door een redactie gevraagd, in een door mij geschreven recensie liever geen ‘ik’ te gebruiken – en het dus te vervangen.
De grote woordenboeken zoals Duden, Gebr. Grimm, Pons enz. zijn meer of minder eens dat ‘man’ als ‘ik-vervanger’ wordt gebruikt om ‘verbinding met het algemene en/of de gemeenschap te houden’. Dus het gaat kennelijk om distantiëring van (te veel) subjectiviteit. Maar over de achterliggende motivatie kon ik nog niets vinden. Zeker moeten we bijvoorbeeld in de wetenschappen proberen, objectief te zijn, maar aan de andere kant zijn o.a. esthetische oordelen in recensie en dergelijke teksten nog steeds vrij subjectief. En dan klinkt (lijkt mij) een ‘ik-vervanger’ soms als of een recensent probeert, zijn subjectiviteit te vermommen.
tsead zegt
Prachtige bundel! Bij het lezen van ‘men’ ontsterft de poëzie van Gerrit Kouwenaar bij mij altijd een beetje.
Robert zegt
(…) wij zijn weinig meer dan een nederig medium. klopt.
Ik las vandaag: ‘Alle literaire journalistiek is gebouwd op een grote hoeveelheid impertinentie en de eerste valkuil waar je als schrijver in valt is het verhullen daarvan’, Janet Malcolm.
Door die ‘men’ wordt het nog duisterder dan het al was.
Mark Boog zegt
O jee, in de nieuwe versie is het ‘ik’ geworden…
Marc van Oostendorp zegt
Hoe moet men nu verder!