Waarom zou de wereld
eigenlijk nog lezen?
Wat geven wij om Zola,
om Keats en De Balzac?
Geef ons maar Coca-Cola,
bromfiets en Cineac.
Achttien jaar geleden prijkte dit gedichtje van Annie M.G. Schmidt op de boekenbon van € 25,-. Met humor als haar handelsmerk lijkt het onwaarschijnlijk dat ze zich werkelijk zorgen maakte over haar toekomst als auteur. Waarschijnlijk was het ironie, een retorische vraag of een knipoog naar de vroeger-was-alles-beter-brigade.
Vroeger was alles – uiteraard – beter. Toen de boekenbonnen nog van papier waren en Annie M.G. Schmidt nog op die van € 25,- stond, haalde de leesvaardigheid van Nederlandse tieners nog de internationale top tien. De cola-drinkende nozems konden, in tegenstelling tot de jeugd van tegenwoordig, krantenkoppen goed begrijpen. Inmiddels zijn de Nederlandse tieners gezakt in de rangorde van de internationaal vergelijkende PISA-onderzoeken. Op het gebied van leesvaardigheid scoren Nederlandse vijftienjarigen lager dan het gemiddelde van de OESO-landen.
De onderwijsinspectie kwam met een vernietigend oordeel: een kwart van de vijftienjarigen is onvoldoende geletterd om een brief van school te begrijpen. Dat is meer dan in de rest van de bevolking, zo blijkt uit cijfers van de Stichting Lezen en Schrijven: van de Nederlanders boven de zestien zijn er ‘slechts’ twee miljoen laaggeletterd.
Heeft lezen de uiterste houdbaarheidsdatum bereikt?
Waarom zouden wij eigenlijk nog lezen? Annie’s vraag blijft relevant, zeker in een tijdperk waarin technologie vele andere vormen van communicatie mogelijk maakt. Wellicht is voor lezen na 3500 jaar de uiterste houdbaarheidsdatum verstreken. Met uitsterven is niks mis, weet ik als bioloog. Ik ken de evolutieleer van buiten, en evolutie heeft geen boodschap aan anciënniteit. Ook dinosaurussen stierven uit. Toen er een meteoriet insloeg, bleken zij niet meer goed aangepast aan leven op aarde. Wellicht is ook lezen niet meer goed aangepast aan een wereld vol tv-schermen, spraakherkenning en digitale assistenten.
De oorsprong van het lezen pleit misschien voor uitsterven. Lezen werd niet uitgevonden door pleziermakers, maar door boekhouders. De eerste lezers waren Mesopotamiërs. In het Irak van drie millennia geleden hielden zij met een simpel schrift hun administratie bij om bezit aan te tonen en belasting te heffen: 29,000 mud graan, 37 maanden.
Lezen was een baanbrekende innovatie voor de Mesopotamiërs en andere lezende samenlevingen. Het had drie grote voordelen boven mondelinge overlevering. Ten eerste was het een uitbreiding van het menselijk geheugen. Wie teksten kan raadplegen, hoeft niet alles te onthouden. Ten tweede gaven geschreven teksten meer continuïteit. Bij een besmettelijke griep, bloedig slagveld of ongelukje met een mammoet konden hele volksstammen omkomen, en daarbij hun kennis. Tenzij die was opgeschreven. Ten derde zijn geschreven teksten nauwkeuriger en makkelijker te repliceren. Mondelinge vertellingen muteren bij elke herhaling, zo illustreert het liedje Hendrik Haan uit Koog aan de Zaan van Annie M.G. Schmidt. Volgens de eerste tussenpersoon liet Hendrik de kraan úúúren openstaan, later is het zeven maanden. Totdat Hendrik duidelijkheid geeft: “’t Hele verhaal is overdreven, de keukenmat een tikkie nat, onverwijld opgedweild.”
Keats versus cola
Lezen is niet meer essentieel voor deze drie voordelen. Digitale alternatieven voor kennisoverdracht hebben terabytes aan capaciteit, continuïteit dankzij back-ups en nauwkeurigheid dankzij encryptie. Daarom is Annie’s vraag – ‘waarom zou de wereld eigenlijk nog lezen?’ – actueler dan ooit.
De twee kampen die Annie schetst in haar gedicht zijn ook nu relevant. Wie de opiniepagina’s van kranten en tijdschriften heeft gevolgd, zag precies het tweekamp dat Annie M.G. Schmidt beschrijft. Keats, Zola of De Balzac aan de ene kant, brommers, cola en cineac aan de andere kant. Het Keats-kamp is ervan overtuigd dat een leven zonder literatuur geen leven is. Hun nachtkastje en e-reader puilen uit van de boeken. Het cola-kamp is actief in het onderwijs of de technologiesector en ziet meer in nieuwe gadgets dan in lezen.
De twee kampen kunnen discussiëren zonder elkaar te horen. De overtuiging van het Keats-kamp is zo intrinsiek dat argumenten eigenlijk niet nodig zijn. Mijmeringen over de bibliotheekbus en de kaftkleur van hun favoriete klassiekers zijn genoeg. Voor de vorm worden ze aangevuld met specifieke argumenten: romans cultiveren empathie, geduld, wereldkennis. Literatuur is een kijkdoos op andermans problemen, tekortkomingen en emoties. Een remedie tegen eenzaamheid. Lezen vergroot de woordenschat, een beter uitdrukkingsvermogen. Kunnen lezen is kunnen communiceren en geeft een bevredigend leven. Dan komt het cola-kamp, hoofdschuddend, met tegenargumenten. Een beeld zegt meer dan duizend woorden. Kennisoverdracht gaat beter in sound bites. Woordenschat uitbreiden kan ook online. Niet lezen, maar de 21ste-eeuwse vaardigheden geven een bevredigender leven. En het Keats-kamp begint, hoofdschuddend, van voor af aan.
De leesvaardigheidsdiscussie van het Keats-kamp en het cola-kamp is, ondanks hun goede bedoelingen, onzinnig. De discussie gaat namelijk over hobby’s: Tonke Dragts De Brief voor de Koning tegenover de Netflix-verfilming The Letter for the King. Als de kampen een equivalente discussie over het nut van zwemles zouden hebben, zouden ze geridiculiseerd worden. Het cola-kamp zou stellen dat zwemles niet nodig is, omdat mensen toch liever lopen. Het Keats-kamp zou zeggen dat iedereen moet leren zwemmen, omdat het zo bijzonder verrijkend is om een baantje vlinderslag te doen. De twee kampen zouden beter in overleg kunnen gaan: hoever rijkt ons vermogen om te leren lezen, en is er nog een noodzaak om te leren lezen?
Het vermogen om te leren lezen
Wat betreft ons vermogen om te leren lezen, geeft de wetenschap uitsluitsel: iedereen kan leren lezen. Hoogopgeleide ouders, een goed geheugen of een lange aandachtsspanne zijn geen voorwaarden. De letters kennen en regelmatige oefening zijn genoeg, want: wie kan lezen, kent meer woorden, gaat meer lezen, leert nog meer woorden en wordt steeds beter. Dit is het mattheuseffect, vernoemd naar een Bijbelparabel. In de parabel wordt gesteld dat dat wie veel heeft, nog meer zal krijgen, maar wie weinig heeft, zelfs dat weinige nog ontnomen zal worden. Wie een beetje kan lezen, wordt beter. Wie ongeletterd is, mist de boot.
Een bioloog, zoals ik, herkent in dit mattheuseffect de ontwikkelingen van stukken natuur: het proces van braakliggend landje tot exotisch woud. Een braakliggend landje is een barre plek. Geen grip, geen water, geen voedingsstoffen en geen beschutting. Toch ontspruiten er buntgrassen, brandnetels en haarmossen. Deze pioniers zijn speciaal aangepast om deze barre omstandigheden te trotseren. Ze wortelen zich in het mulle zand en markeren het begin van de successie: een pioniersecosysteem.
De pioniers maken de weg vrij voor andere planten. Hun wortels geven de grond meer grip, houden water en voedingsstoffen vast, en hun stengels geven beschutting. De pioniers verliezen hun relatieve voordeel en worden op den duur vervangen door veldbloemen. Veldbloemen worden vervangen door grasland, grasland door kleine struiken, kleine struiken door een open bos, en het open bos door het eindstation van de successie. In Nederland is dat het eiken-beukenbos, dichter bij de evenaar een tropisch regenwoud. Zelfs op kale rotsen kan een bos groeien, ondanks de ijle lucht en extreme temperaturen. Een klein groengeel vlekje, ‘korstmos’, kan het startsein voor de successie tot bloeiend bos zijn.
Met lezen is dat net zo. De pioniers ontstaan vanzelf in een braakliggend brein. Een vierjarige begint letters te herkennen. Eerst die van de eigen naam. A-N-N-A. De P van parkeerplaats. De M van McDonalds. Of letters in spiegelbeeld staan, maakt nog niet uit. Met klassikale les, herhalingen van de lesstof van de vorige dag en oefening wordt het een pioniersecosysteem: boekjes met kartonnen bladzijden, grote letters en eenlettergrepige woorden.
De meest braakliggende breinen kunnen leren lezen. Niet etniciteit, cultuur of IQ zijn bepalend voor het vermogen leesvaardigheid te ontwikkelen, maar de onderwijsmethode, bewijzen onderzoeken van Anna Bosman, Aryan van der Leij en Kees Vernooy. Met de juiste begeleiding kunnen ook kinderen met dyslexie, een slecht geheugen of het Syndroom van Down leren lezen. Dit zou het uitgangspunt moeten zijn voor het debat tussen Keats-kamp en cola-kamp.
De noodzaak om te leren lezen
Iedereen kan leren lezen, maar is er ook een noodzaak om te lezen? Om dat vast te stellen, kun je kijken naar wat een laaggeletterde mist ten opzichte van een geletterde. Bijvoorbeeld door de tv-serie
Taalgehannes van RTV Rijnmond te kijken, waarin Martin van Waardenberg een laaggeletterde speelt. Bij een autobotsinkje komt hij met vele wollige excuses om te voorkomen dat hij het schadeformulier moet invullen. Tussenkomst van de politie kan hij ternauwernood voorkomen. Als hij later de bijsluiter van de Viagra verkeerd interpreteert (‘Max. 3 pillen’), gaat het helemaal mis. U mag raden hoe dat eindigt voor zijn herdershond Max.
De afleveringen van Taalgehannes doen kluchtig aan, maar zijn uit het echte leven gegrepen. De plaatsvervangende schaamte van de kijker voelen laaggeletterden elke dag. Dat blijkt uit de verhalen bij de uitreiking van de Taalheldenprijs van de Stichting Lezen en Schrijven, voor mensen die op latere leeftijd leerden lezen en schrijven. Vroeger leefden zij in voortdurende angst om ontmaskerd te worden. Taalheld Hans van Dijk was bang dat zijn kleinzoon zou ontdekken dat opa niet voorlas, maar verzon. Dat zijn baas zou ontdekken dat hij niet voldoende kon lezen voor het navigatiesysteem. Hij is vrachtwagenchauffeur, en had een speciale tactiek om bestemmingen te vinden zonder TomTom: door rotondes en lantaarnpalen te tellen. Twee andere taalhelden, het stel Henk en Henk, gingen niet naar de stad omdat zij wegwijsborden en straatnamen niet konden ontcijferen. Toegeven dat ze laaggeletterd waren, vergeleken zij met uit de kast komen. Taalhelden zijn unaniem: laaggeletterdheid is een grote handicap.
Vandaag ontkomen noch de vrachtwagenchauffeur, noch de vlogger aan lezen. Laaggeletterdheid en ongeletterdheid hangen samen met laag zelfvertrouwen, hoog risico op een leven in de onderklasse en zelfs met een lagere levensverwachting. De onderwijsinspectie laat zien dat afname van de leesvaardigheid van 15-jarigen speelt op alle niveaus, maar het meest op het VMBO. Na inkomen en levensverwachting dreigt ook leesvaardigheid een klassenstrijd te worden. Iedereen heeft het vermogen te leren lezen, maar bij het falen van het schoolsysteem worden de zwaksten het hardst getroffen. Zij kunnen zich niet verschuilen achter de industrie van dyslexie-diagnoses, huiswerkbegeleidingen en scriptiekampen.
Andersom heeft geletterdheid grote voordelen. Ten eerste heeft lezen een emanciperende kracht. Talrijk zijn de fictieve personages die dankzij hun leesvaardigheid ontsnappen uit hun klasse of benauwde leven: Roald Dahls Mathilda, J.K. Rowlings Hermelien, Bordewijks Katadreuffe en George Martins’ Tyrion Lannister. De emanciperende kracht van lezen is er ook in het echt. Neem Frederick Douglass, in 1818 geboren als slaaf. Hij leerde lezen, werd een beroemd orator en vocht voor de afschaffing van de slavernij. Lezen was, letterlijk, zijn sleutel tot vrijheid: ‘Once you learn to read you will be forever free.’
Voor mensen die armoede, slavernij of dreuzels ontsnappen, is lezen een middel. Voor andere mensen kan lezen zelfs zowel middel als doel worden. Poëzierecensent, essayist en schrijver Guus Middag vertelde in een podcast: “Het belangrijkste wat mij is overkomen is kunnen lezen en schrijven.” Hij werd niet opgevoed met taal, maar leren lezen en schrijven op de basisschool bleek een reddingsboei. Het was de sleutel tot een eigen wereld waarin hij kon ontsnappen aan een moeilijke thuissituatie. Later wijdde hij zijn leven aan de taal. Zijn teksten bedienen Keats-kamp én colakamp: hij citeert en analyseert zowel Proust als de rappers van De Jeugd van Tegenwoordig. Ook voor de pas overleden schrijver Maarten Biesheuvel was literatuur een redding, zowel van de grauwe werkelijkheid als van zijn manische depressie.
Zowel Keats-kamp als cola-kamp zouden de noodzaak om te leren lezen moeten onderschrijven. Voor de discussie over leesvaardigheid is het irrelevant of basisschoolleerlingen ooit van romans gaan houden, wat het Keats-kamp ook mag zeggen. Het gaat erom dat leerlingen zich in het dagelijks leven kunnen redden zonder de handicap van laaggeletterdheid. Leesvaardigheid verrijkt het leven, ongeacht de mate waarin er wordt gelezen of de materie die wordt gelezen. Zoals een bioloog een eiken-beukenbos niet mooier vindt dan een tropisch regenwoud, doet een doktersroman niet onder voor Dostojewski. Iemand die kan lezen en die vaardigheid inzet voor boodschappenlijstjes en voetbaluitslagen, is een prachtig voorbeeld van het eindpunt van de successie. Wat het cola-kamp ook mag zeggen, moderne media blijven abracadabra voor laaggeletterden. Voor de ondertiteling van Netflix-films, de zoekbalk van YouTube en de belastingaangifte-app moet je ook kunnen lezen. Gelukkig kunnen alle braakliggende breinen bloeiende bossen worden.
Het antwoord op de vraag ‘Waarom zou de wereld eigenlijk nog lezen?’ is tweeledig. Niemand hoeft te lezen, iedereen moet kunnen lezen. Het staat eenieder vrij om in volwassenheid nooit meer een boek aan te raken. Maar laat dat een keuze zijn, geen noodzaak.
Ben Verkroosr zegt
Haarfijne uiteenzetting van waar het bij leesvaardigheid echt om gaat.